Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

KUNSTHARSEN

betekenis & definitie

behoren tot de groep der synthetische polymeren (z ook macromoleculaire stoffen). De ketenmoleculen kunnen dikwijls door dwarsverbindingen aan elkaar gekoppeld worden, waarbij aanvankelijk nog min of meer open netten doch ten slotte gesloten structuren ontstaan.

De meeste kunstharsen behoren tot dit laatste, het zgn. hardende type. Er zijn echter ook macromoleculaire stoffen met slechts ketenmoleculen, die tot de kunstharsen gerekend kunnen worden (vinylharsen, acrylaten) en welke niet hardend zijn.Het punt, waarop de kunstharsen in wezen van de andere macromoleculaire stoffen verschillen, is wel dat zij niet of weinig gekristalliseerd zijn, d.w.z. dat hun moleculen geheel ongeordend door elkaar liggen.

In tegenstelling hiermede zijn de vezelstoffen, die haar goede mechanische eigenschappen in eerste instantie daaraan te danken hebben dat ze uit lange, zeer regelmatig gebouwde draadmoleculen bestaan, welke sterk gericht zijn, en daarbij een kristallijn rooster vormen, waardoor zij stevig in elkaar haken.

De derde groep van macromoleculaire stoffen zijn de rubbers, die min of meer in een tussenliggende positie verkeren. Zij zijn gekenmerkt door het feit, dat zij zacht zijn, doch bovendien doordat ze in de ongerekte toestand niet kristallijn zijn en zich in dat opzicht dus bij de kunstharsen aansluiten. Bij rekken echter worden de draadmoleculen georiënteerd en vormen zij een kristallijn rooster, dat te vergelijken is met dat der vezels. Bij een goede rubber hebben echter de moleculen het vermogen om bij ontspannen weer uit hun kristallijne rooster te ontsnappen, zodat de ongekristalliseerde toestand teruggevormd wordt. Men zou het dus zo kunnen uitdrukken, dat rubber bij rekken vanaf de harsachtige in de vezelachtige toestand wordt overgevoerd, terwijl bij ontspannen het omgekeerde plaatsvindt. Het is juist het hoofdkenmerk van goede rubber, dit op de meest ideale wijze te kunnen doen. Natuurrubber doet dit inderdaad op ideale wijze en daarom is deze altijd nog een der beste rubbersoorten, die op de wereldmarkt bestaan.

Men kent, zoals gezegd, kunstharsen van het hardende en van het niet-hardende type. Bij de hardende is het vermogen aanwezig, hetzij door verhitting, hetzij door chemische middelen, de verkoppelingsreactie tot het einde toe door te voeren, zodat een bros en onsmeltbaar eindproduct ontstaat.

Bij niet-hardende harsen kunnen de moleculen niet verder doorverkoppeld worden. Hun polymerisatiegraad in gebruikstoestand is zo gering, dat zij nog gemakkelijk smeltbaar zijn.

Aangaande de economische situatie der kunstharsen kan gezegd worden dat de wereldproductie in 1947 rond 750 000 ton per jaar bedroeg (waarde $ 500 milïioen), tegenover natuurlijke rubber 1 250 000 ton en synthetische rubber 500 000 ton.

Voor 1947 was in Amerika (en voor de gehele wereld zal dit wel ongeveer gelden) de onderverdeling: Phenolharsen 38 pct, Vinylproducten 22 pct, Ureum/Melamineharsen 13 pct, Polystyreen 11 pct, Cellulosederivaten 11 pct en rest 5 pct.

Lit.: R. Houwink, Physikalische Eigenschaften und Feinbau von Natur- und Kunstharzen (1934); C. Ellis, The Chemistry of Synthetic Resins (1935); R. S. Morrell e.a., Synthetie Resins and Allied Plastics (1937); K. Brandenburger, Herstellung und Verarbeitung von Kunstharzpressmassen (Ed 1-4, 1934-1937); J. Schreiber, Chemie und Technologie der künstlichen Harze (ï943) J H. Wagner und H. P. Sarx, Kunstharze (2. Aufl. 1946); T. S. Garswell, Phenoplasts (1947, High Polymers, Vol. 7); H. Gibello, Résines Vinyliques (2de ed.1947); W. Krumbhaar, Coating and Ink Resins (1947) P Monthéard, Phénoplastes. Bakelites (1947); G. P. Vale, Aminoplastics (1950).

< >