(Grieks: Kothomos, Latijn: cothurnus) is bij de Grieken de naam van een laars, die tot halverwege het benedenbeen reikte, ruim zat en aan beide voeten paste, gedragen door mannen en vrouwen. De Kothurn behoorde tot het costuum van Dionysos en van de acteurs in de tragedie; Aeschylus bracht een hoog verlengstuk onder de zool aan, waardoor de toneelspelers een meer dan gewone grootte kregen, tot welk effect ook het hoge kapsel van het masker, onkos genaamd, bijdroeg.
De kothurn werd het symbool van de tragedie en haar verheven stijl, in tegenstelling met het lage schoeisel, dat door de Romeinen soccus genoemd werd, het symbool der comedie.