noemt men het verschijnsel, dat bij plantensoorten tweeslachtige bloemen optreden, welke principieel zijn ingesteld op zelfbestuiving (autogamie) en welker bloembladeren in verband hiermede uitsluitend de functie hebben van het omhullen van meeldraden en stampers. Slechts in zeer enkele gevallen wordt aangegeven, dat planten uitsluitend kleistogame bloemen vóórtbrengen (Anonaceeen; ook Polycarpon tetraphyllum); regel is, dat daar, waar kleistogame bloemen voortgebracbt worden, ook opengaande, op kruisbestuiving ingestelde (allogame) bloemen gevormd worden.
Bij anemogame planten (die op windbestuiving zijn ingesteld) is kleistogamie zeldzaam (Rijstgras, Leersia oryzoides). Bij entomogame planten (die op bestuiving door insecten zijn aangewezen) is het verschijnsel vrij algemeen.In de tropen vormen talrijke soorten uit de families der Asclepiadaceeën, Malpighiaceeën, Papilionaceeèn en Orchideeën, als de bestuiving in de eerstgevormde entomogame bloemen niet gelukt is, in de bladoksels kleine, groene kleistogame bloemen, zodat de zaadvorming in ieder geval tot stand komt. Ook van vele in Europa voorkomende planten geslachten is kleistogamie bekend, bijv. Viola, Campanula, Specularia, Helianthenum, Impatiens, Polygala, Oxalis, Ajuga, Salvia, Linaria, Ranunculus, Lamium. Viola mirabilis en Oxalis dragen de kleistogame bloemen aan kruipende stengels; bij Vicia amphicarpa en Cardamine chenopodiifolia ontstaan zij aan ondergrondse stengeldelen.
Kleistogame bloemen zijn klein en groen en gesloten; meeldraden en stempels zo geplaatst, dat zelfbestuiving per se tot stand moet komen. Bij Lamium amplexicaule is deze specialisering zo ver gegaan, dat de helmknoppen niet open springen en de stuifmeelkorrels in de helmhokjes reeds ontkiemen; de stuifmeelbuizen groeien door de helmhokjeswand heen en bereiken zo de stempel.
Door welke oorzaken kleistogamie optreedt is nog niet volledig bekend. In enkele gevallen blijkt, dat het licht bepalende factor is (Lamium amplexicaule en Viola sepuncula bijv. vormen bij zeer geringe belichting uitsluitend kleistogame bloemen, bij sterker belichting vormen zij gewone, allogame bloemen). Dit feit is in overeenstemming met de onderzoekingen van Klebs, die aantoonde dat licht bij het tot stand komen van de eerste aanleg van de bloem een grote rol speelt. In gevallen echter, waar kleistogame bloemen blijken op te treden, nadat de entomogame verwelkt zijn en bestuiving uitgebleven is, ligt het voor de hand, tussen beide verschijnsels een betrekking te zoeken in het inwendige van de plant, wellicht van hormonale aard. Het verschijnsel behoeft nader onderzoek.
DR M. J. ADRIANI
Lit.: Borgström, Formation of Gleistogamic and Chasmogamic Flowers in Wild Violets (Nature 144, 1939); H. Gammerloher, KIeistopetalie bei Aristolochiaarborea (Ber.D.Bot.Ges.40, 1923); J. W. van Dieren, Gleistogamie (De Levende Natuur, 1929); K. Goebel, Kleistogame Blüten und die Anpassungstheorie (Biol. Zentralbl. 24, 1904); J. G. T. Uphof, Cleistogamic Flowers (Bot. Rev. 4, 1938).