(Sji-ngan), naam van twee bergruggen in Oost-Azië, nl. de Grote en de Kleine Khingan. De Grote Khingan, Grote Sji-ngan of Ta Khingan Sjan ligt tussen de woestijn Gobi en de vlakten van Mantsjoerije en strekt zich ten N. van de Chinees-Mantsjoerijse grens uit tot bij de Amoer.
Het is een uit oude gesteenten opgebouwde breuktrap met granietische massieven aan de westkant. Hier liggen tevens uitgestrekte lavadekken en verschillende kraters, waarvan de laatste nog in 1720 zou zijn uitgebarsten. Aan de oostzijde ligt eveneens een jong vulkanisch gebied, nl. bij Mergen aan de Nonni. Het gebergte bereikt in de Paisja een hoogte van 3200 m; overigens blijft de kam 200-300 m boven de Mongoolse steppenhooglanden, terwijl de vlakte in het O. ca 1000 m lager ligt. In het N. is de Grote Khingan met naaldhout en berken begroeid, deel uitmakend van de Siberische „taiga”. Naar het Z. wordt hij steeds armer aan bomen; op de hogere delen groeien alleen elzen en hazelaars. De betekenis van het gebergte is zeer groot; het verhindert nl. het verder doordringen van de vochtige Z.O. winden en brengt aldus de orografische scheiding tussen Mantsjoerije en Mongolië tot stand.De Kleine Khingan, Kleine Sji-ngan of Hsiau Khingan Sjan buigt zich in het N. van de Grote Khingan naar het Z.O. af en vormt de scheiding tussen de dalen van de Amoer en de Soengari. Het eveneens granietische gebergte zet zich vervolgens in N.O. richting op Russisch gebied voort als Borejagebergte.
w. VAN DE BUNT
Lit.: Kinji Imanishi, Ecological Observations in the Great Khingan Expedition (Geograph. Review, Vol. XL, 1950).