zijn in de bedrijfsvergelijkende statistiek karakteristieke verhoudingscijfers. Voor een aantal gelijksoortige bedrijven beschikt men bijv. over gegevens omtrent de winst en de omzet.
Men berekent nu voor elk dezer bedrijven de winst in percenten van de omzet en vervolgens het gemiddelde van deze percentages. Zo vergelijkt men in het spoorwegbedrijf het aantal zitplaats-km (het product van aantal en afstand) met het aantal reizigers-km, waardoor men de „bezettingsgraad” — de gemiddelde bezetting per zitplaats — krijgt.Bij het trekken van conclusies uit dergelijke cijfers dient men te bedenken, dat kengetallen geen normen zijn. Wanneer een gehele bedrijfstak inefficiënt is georganiseerd, dan wordt dit uiteraard weerspiegeld in de kengetallen. Voorts dient men rekening te houden met de spreiding in de cijfers, waaruit het gemiddelde is berekend. Is de spreiding klein, dan zal men reeds, wanneer het resultaat van een bepaald bedrijf betrekkelijk weinig afwijkt van het kengetal, de conclusie kunnen trekken, dat het bedrijf in dit opzicht een extreme positie inneemt; bij grote spreiding is dit echter niet het geval.
PROF. G. GOUDSWAARD
Lit.: J. G. Stridiron, Handboek der Bedrijfseconomische Statistiek (2de dr.3 1943), hfst. I, B, III.