Pools componist (Tymoszówka 21 Sept. 1883 - Lausanne 28 Mrt 1937), studeerde bij G. Neuhaus, vervolgens bij Z.
Noskowsky te Warschau en bij Kiehl te Berlijn. Daar ontmoette hij andere jonge Poolse componisten als G. Fitelberg, L. Rozycki en A. Szeluto met wie hij de vereniging „Jong Polen in de muziek” stichtte. In 1908 verliet hij Berlijn, leefde eerst teruggetrokken te Tymoszówka, waar hij in 1917 door de Russische revolutie verdreven werd en vestigde zich drie jaar later te Warschau. Zijn vriendschap met de vioolvirtuoos P. Kochanski inspireerde hem tot het schrijven van een reeks composities voor viool, waarvan het in impressionnistische pasteltinten gehouden La Fontaine d’Aréthuse met zijn virtuoze pianobegeleiding in het repertoire van alle violisten verscheen. De tijdens een bezoek aan de Poolse Karpathen gehoorde volksmuziek bracht een keerpunt in zijn ontwikkeling: hij stoelde zijn melodiek bewust op de Poolse volksmuziek, waarvan een lange reeks mazurka’s het uiterlijk resultaat was. In 1926 werd hij benoemd tot directeur van het conservatorium te Warschau, doch een zwakke gezondheid noopte hem reeds drie jaar later ontslag te nemen; sindsdien was hij steeds ziekelijk, hetgeen hem niet verhinderde een aantal belangrijke werken te componeren.Bibl.: Sz. schreef de opera’s Hagith en Le Roi Roger, de balletten Mandragora en Harnasie; voor orkest: 3 symphonieën, een ouverture, een symphonie concertante voor piano en orkest, 2 vioolconcerten en liederen en koorwerken met orkest, o.m. Penthesileia en Stabat Mater; 2 strijkkwartetten, een vioolsonate, talrijke kleine stukken voor viool en piano, 4 pianosonates, preludes, variaties, fantasieën, Métopes, Masques, etudes en mazurka’s voor piano en een groot aantal liederen met pianobegeleiding.