Duits dichter (Hannover 17 Apr. 1864 - Lindau 30 Juli 1929), studeerde philologie en economie. Hij beheerde van 1895-1905 te Zürich een uitgeverij, doch wijdde zich daarna aan de literatuur.
Sinds 1908 woonde hij te München. Hij streefde naar een vernieuwing van de dichterlijke taal en naar vermijding van stereotype beeldspraak. Hij gold ca 1900 als een der begaafdsten onder de jongere lyrische dichters.BibL: Umsonst (1884); Quartett (1885); Amselrufe (1888); Diorama (1889); Trutznachtigall (1891) ; Buch der Freiheit (anthologie 1893); Sonnenblumen (1895-1899); Neues Leben (1900); Gipfel und Grimde (1904) l Schwingungen (1907); Weltlyrik (1910) Weltmusik (1918); Gesammelte Werke (5 dln, 1923); An die neue Jugend (1924).
Lit.: F. Blei, K. H. (1895); M. Janssen, K. H. (1911); F. Droop, K.
H.-Brevier (1923); K. F. Schmid, K. H. im Spiegel seiner Umwelt (1931).