(1, anthropologie) is afwezigheid of ook wel spaarzaamheid van haren op behaarde delen van het lichaam als abnormaal en op onbehaarde delen van het lichaam als normaal verschijnsel. Voetzolen en handpalmen bijv. zijn normaliter kaal.
Abnormale kaalheid komt voor als variant en als ziekte (z kaalheid). Er zijn verschillende technische termen in gebruik. Alopecia (Gr., kaalheid); Depilatio (Lat., kaalheid of ontharing; Lat. pilus: haar) wordt practisch uitsluitend in de zin van ontharing gebruikt; Atrichia (trichos: Gr., haar) en Calvities (Lat., kaalheid) in het bijzonder voor kaalhoofdigheid.Aangeboren, evenals algemene kaalheid is steeds een gevolg van erfelijke of verkregen ziekten. Als variant komen uitsluitend verkregen en plaatselijke vormen in aanmerking.
Invloed van het ras: sterk behaard zijn de Australiërs (autochthone bevolking), de Aino’s, de Toda’s en de Europeanen. Zwak behaard zijn de Negers, Mongolen en Indianen. Dit geldt zowel voor het secundaire haarkleed (hoofdhaar, wenkbrauwen en wimpers) als voor het tertiaire haarkleed (baard en lichaamsbeharing). Mongoliden en Indianen hebben wel lang haar, maar het is spaarzaam. Negers hebben kort haar.
Invloed van het type: Leptosomen hebben een zwakke lichaamsbeharing, maar vertonen zelden kaalhoofdigheid. Eurysomen daarentegen hebben een sterke lichaamsbeharing, maar worden vaak vroegtijdig kaalhoofdig.
Invloed van de leeftijd: tot de derde embryonale maand is de mens haarloos. Voor of kort na de geboorte kan het hoofdhaar massaal uitvallen. In het laatste gedeelte van de puberteit (17 à 18 jaar) kan bij mannen de calvities praematura optreden. Deze calvities begint vóór-zijdelings met de vorming van de zgn. „Geheimratsecken” (bij vrouwen als abnormaal verschijnsel: teken van Stein). Deze schrijdt naar achter en naar het midden voort en laat in extreme gevallen een klein aantal haren in het midden ongemoeid. Omstreeks het 4de decennium begint vaak een calvities senilis, die het haar om de kruin aantast (z kaalheid
Invloed van het geslacht: het tertiaire haarkleed van de vrouw is zwakker en minder uitgebreid dan dat van de man. Het secundaire haarkleed van de vrouw is daarentegen sterker en resistenter. Kaalhoofdigheid komt bij vrouwen zeker minder voor dan bij mannen, maar toch meer dan de schijn ons voorspiegelt.
(2, dermatologie) of alopecia noemt men het ontbreken van haar (haaruitval). Alopecia is vermoedelijk afgeleid van alopex, d.i. schurft van de vos, ten gevolge waarvan kaalheid ontstaat; het woord wordt ook wel afgeleid van het ruien van de vos. Men spreekt ook wel van calvities, waarmede men kaalheid van het behaarde hoofd bedoelt (kaalhoofdigheid). De kaalheid kan plaatselijk zijn of het gehele lichaamsoppervlak betreffen. Zij kan diffuus zijn of pleksgewijs. Er komt een aangeboren vorm voor, alopecia congenitalis, waarbij de kaalheid volledig kan zijn of onvolledig. In het laatste geval spreekt men van hypotrichosis. Deze aandoeningen kunnen met andere ectodermale ontwikkelingsstoornissen gepaard gaan (van nagels, zweetklieren, tanden).
Alopecia senilis (calvities) begint ongeveer op het 45ste levensjaar. Het verschijnsel is meestal het eerst zichtbaar aan de kruin (vertex) van het behaarde hoofd, waar de tonsuur ontstaat (calvities Hippokratica) en schrijdt dan zijwaarts naar achteren voort. Bij de man ontstaat soms een volledige kaalheid van het hoofd, hoewel meestal nog wel een rand van haar boven de oren en aan het achterhoofd blijft bestaan; bij de vrouw is het verschijnsel minder duidelijk. Toch komt ook overvloedige haargroei op hoge leeftijd voor. De haren zijn dan grijs van kleur (canities). Indien op een enkele plek grijs (wit) haar voorkomt spreekt men van poliosis (Gr. polios: grauw).
De bovengenoemde alopecia senilis komt ook bij jeugdige volwassenen voor (alopecia praesenilis of praematura) en wel overwegend bij mannen. In bepaalde families is er een praedispositie voor dit vroegtijdige haarverlies, die dan door endocrinologische en erfelijke factoren bepaald wordt. Vormen van praemature alopecia, die met sterke seborrhoe gepaard gaan, worden wel als alopecia seborrhoica aangeduid. De therapie biedt bij deze vormen weinig kans op succes. Hoogstens kan men hopen door goede verzorging der haren (spiritueuze oplossingen, massage, hoogtezon e.d.) het voortschrijden van het proces te vertragen.
Het haar kan ook uitvallen ten gevolge van ernstige ziekten (o.a. typhus, influenza, roodvonk, longontsteking), in het kraambed, bij syphilis, bij vergiftigingen (arsenicum, lood, thalliumacetaat) en bij stoornissen in de interne secretie. Meestal valt het diffuus uit, soms echter pleksgewijs, hetgeen bij syphilis (alopecia areolaris syphilitica) kan voorkomen, hoewel het haar hierbij ook diffuus kan uitvallen. Pleksgewijze haaruitval komt voor bij schimmelaandoeningen, bij pyodermieën en ook bij de zgn. trichotillomanie. Dit laatste ziet men nogal eens bij nerveuze kinderen, die zichzelf de haren uittrekken. Na röntgenbestraling kunnen de haren in het bestraalde gebied tijdelijk uitvallen, bij te hoge dosering kan het haarverlies blijvend zijn. Een bijzondere vorm van pleksgewijze haaruitval is de alopecia areata (Frans: pélade, reeds aan Celsus bekend: area Celsi).
Hierbij ontstaan ronde of ovale, scherp begrensde kale velden, vooral op het behaarde hoofd, soms ook elders (baard, snor, wenkbrauwen). Soms is er één kale plek, vaak verschillende, die kunnen samenvloeien. Een enkele maal leidt het tot volledige kaalheid. De oorzaak is onbekend. De ziekte geneest in een groot deel der gevallen na enkele maanden spontaan; een klein deel der gevallen geneest niet. De ziekte recidiveert nogal eens.
Alopecia atrophicans of pseudo-pélade. Hierbij ontstaan linzen- tot rijksdaaldergrote, onregelmatige, kale plekken op het behaarde hoofd. In tegenstelling tot de alopecia is de kaalheid hier littekenachtig. De aandoening begint ongemerkt. De oorzaak is onbekend. Op de kale plekken groeit geen nieuw haar meer.
DR R. KOOY
Lit.: W. L. L. Carol, Leerboek der Huidziekten (2de dr. 1948).