(Kaifong, Kai-Jöng, vroeger: PienLiang), gelegen op 340 50' N.Br. en 114° 55' O.L. v. Gr., is de hoofdstad van de Chinese provincie Ho-nan, met ca 250 000 inw., van wie een kolonie van Chinese Joden en een aantal Mohammedanen.
De stad ligt aan de rechteroever van de Hwang-ho en aan de Lung-hai-spoorweg. K’ai-fêng is een marktcentrum te midden van een dichtbevolkt agrarisch gebied, waar granen en katoen worden verbouwd.De stad was vroeger herhaaldelijk de residentie der Soeng-monarchen en vormde de „toegangspoort” voor Westerse invloeden, getuige de aanwezige Joden en Islamieten. De Hwang-ho heeft meermalen zijn hoge dijken doorbroken en de stad geteisterd. Bij de nadering der Japanners in 1937, staken de Chinezen de dijken door, doch zij moesten de stad in 1938 prijsgeven. De Japanners hielden haar tot 1945 bezet. In het voorjaar van 1949 werd de stad door communistische troepen bezet, waarna de Centrale Volksregering de stad tot een agrarisch credietcentrum maakte.
