Spaans lyrisch dichter (Moguer, Huelva, 24 Dec. 1881), studeerde rechten te Sevilla. Juan Ramón, zoals hij gewoonlijk genoemd wordt, is de belangrijkste figuur van de nieuwere Spaanse lyriek.
Hij is de laatste, tevens zuiverste vertegenwoordiger van het modernismo, en belichaamt ook de overgang naar latere dichterscholen. Ondanks een broze gezondheid heeft hij een zeer omvangrijk œuvre tot stand gebracht. Hij heeft zich een geheel eigen uitdrukkingswijze geschapen, waarbij alle rhetoriek is uitgebannen. Zijn œuvre kan worden verdeeld in drie groepen: 1. de bundels van tussen 1898-1907, toen hij nog invloed onderging van Gustavo Adolfo Sécquer, aan wie hij zich verwant voelde. Wat de vorm betreft, men vindt dan nog bij voorkeur de achtlettergrepige versregel van de traditionele romance gebruikt; wat de inhoud aangaat, het is één droeve melancholieke toon (Ariastristes 1903).
2. De bundels uit de jaren 19071917, het jaar waarin het Diario de un poeta recién casado (Dagboek van een pasgehuwd dichter) verscheen (geschr. in 1916). Deze tweede periode wordt gekarakteriseerd door een grotere rijkdom aan vormen: elflettergrepige verzen, alexandrijnen, sonnetten en andere zeer persoonlijke strophische verzen. Ook de inhoud toont een grotere afwisseling en nuancering. Er is veel dat aan de Franse symbolisten doet denken. Invloed van Samain is onmiskenbaar.
3. Van 1917 af richt hij al zijn krachten op een concentreren van de uitdrukking, om te komen tot wat genoemd is „poesïa desnuda” of „poesia pura”. Gevoelig tot het ziekelijke toe, wil de dichter in zijn verzen het meest subtiele, het schier onuitsprekelijke grijpen. Sedert de Spaanse burgeroorlog (1936-1938) is het geluid van de dichter helaas verstomd.
Juan Ramón heeft ook uitstekend proza geschreven. Een buitengewoon succes oogstten zijn gesprekken met zijn ezel, Plater o y yo (Madrid 1914), eerst volledig verschenen in 1917. In NEDERLAND werd een uitgave van deze tekst bezorgd door B. J. Fernandez de la Mata (Amsterdam 1945).
Bibl.: Almas de violeta (Madrid 1900); Ninfeas (ibid. 1902); Rimas (ibid. 1902); Jardines lejanos (ibid. 1904); Elejias puras (ibid. 1908); Elejias intermedias (ibid. 1908); Las hojas verdes (ibid. 1909); Elejias lamentables (ibid. 1910); Baladas de primavera (ibid. 1910); La soledad sonora (ibid. 1911); Poemas majicos y dolientes (ibid. 1911); Pastorales (ibid. 1911); Melancolia (ibid. 1912); Laberinto (ibid. 1913); Estio (ibid. 1915); Sonetos espirituales (ibid. 1917); Eternidades (ibid. 1918, 2de dr. 1931); Piedra y cielo (ibid. 1919); Unidad (ibid. 1925); Sucesión (ibid. 1932); Segunda antologia poética (ibid. 1922, 2de dr. 1933); Poesias escojidas (New York 1917) (The Hisp. Soc. of Am.).
Lit.: J. F. Montesinos, Die moderne spanische Dichtung (Leipzig-Berlin 1927), blz. 58-69; Federico de Onis, Antologia de la poesia espanola e hispanoamericana (1882-1932) (Madrid 1934), blz. 571-619; Emmy Neddermann, Die symbolistischen Stilelementeim Werke von J. R.J. (Hamburg 1935); A. Valbuena Rat, Historia de la literatura espanola, dl II, 2de dr. (Barcelona 1946), blz. 935-950; G. Diaz-Plaja, Historia de la poesia lirica espanola, 2de dr., ,,Colección Labor” (1948), blz. 383-389; R. Grossmann, Gedichte der Spanier, Zweisprachig, dl II (Leipzig 1948), blz. 420-437.