Engels landschapschilder (Londen 23 Apr. 1775 - 19 Dec. 1851), moet gerekend worden tot de vernieuwers van de landschapschilderkunst. Als zoon van eenvoudige ouders ontwikkelde hij zich reeds op jeugdige leeftijd tot een bekwame topografische tekenaar.
Hij bereisde Engeland en Wales en maakte voor verschillende tijdschriften topografische tekeningen en aquarellen die de invloed verraden van J. R. Cozens. Na 1795 gaat het element van de natuurinterpretatie steeds sterker de plaats innemen van de natuurrepresentatie, waarbij de uitdrukking van het licht toeneemt en die van de vorm minder wordt. De invloed die hij daarbij onderging van Claude Lorrain, is onmiskenbaar, doch op geheel eigen wijze verwerkt. Later voelde hij een zekere rivaliteit voor Claude en gaf als tegenhanger van diens Liber Veritatis, een verzameling schetsboekbladen, een Liber Studiorum uit (1807-’19). De kleur, in zachte tinten opgebracht, is bij hem zeer belangrijk. Toch is hij niet tot de voorlopers der abstracten te rekenen, omdat hij wel is waar de vorm vervaagde ten gunste van licht en kleur, doch nooit overging tot voorstellingsloze lichtcomposities. Met het klimmen van de jaren werd de subjectieve weergave sterker. Hij wordt terecht beschouwd als een voorloper van de Franse impressionnisten. In 1790 stelde hij voor het eerst in de Royal Academy ten toon; in 1802 werd hij tot lid van de R.A. gekozen; in 1808 volgde zijn benoeming tot professor daaraan. In 1802 ondernam hij de eerste van zijn reeks reizen naar het vasteland. Het beroemde Calais Pier ontstond tijdens deze reis. Andere bekende werken zijn: Fishing boat in the squall (1804), Goddess of discord in the garden of the Hesperides, Sun rising through vapour (1807), Frosty morning, The Fighting Téméraire tugged to her last berth to be broken ap (1839), Rain, steam, speed en de vele gezichten op Venetië. Zijn werk bevindt zich vnl. in de Nat. Gallery en de Tate Gallery te Londen.AR. SCHIPPERS
Lit.: J. Ruskin, Modern Painters (London 1843-60); Idem in: Lectures on Arch. and Painting delivered at Edinburgh, vol. III, T. and his works (1853); Idem, Notes on his Collection. Drawings by the late J. M. W. T., Exh. at the Fine Art Society’s Gallery (London 1878); W. G. Rowlinson, T.’s Liber Studiorum (London 1878, 2nd ed. 1906); W. Armstrong, T. (London 1902); R. de la Sizeranne, W. Shaw Sparrow and G. F. Bell, The Genius of J. M. W. T., R.A., ed. by Gh. Holme (London 1903), spec. no of The Studio; W. G. Rawlinson and A. J. Finburg, The Watercolours of J. M. W. T., Forew. by Gh. Holroyd (London 1909), spec. no of The Studio; A. J. Finburg, The Hist. of T.’s Liber Studiorum, with a new Catalogue Raisonné (London 1924); M. H. Grant, A Chron. Hist. of the Old Eng. Landscape Painters, 2 vls (London 1926); John Piper, Br. Romantic Artists, in de serie: Romantic Britain (London 1946); J. Rothenstein, T. (London 1949).