Provençaals dichter (Cavaillon 1872) wiens moeder de eerste vrouw was die in het Nieuw-Provençaals gedicht heeft. Hij behoorde tot de tweede generatie der félibres (z Félibrige).
Hij verliet de café’s en de salons van Aix, waar hij een geziene gast was om, evenals zijn vriend, de markies Folco de Baroncelli Javon, het harde leven van een manadie (stierenfokker) in de Camargue te leiden. Hij dichtte Lou Lausié d’Arle (de Laurier van Arles) en Li Cant palustre (de Liederen der Moerassen), waarin hij Provence en vooral de Camargue, welke hij zo goed kende op treffende wijze verheerlijkte. In zijn Rampau d’aram (stalen takken) uit hij zijn smart over het leed, dat zijn vaderland en de Provence in Wereldoorlog I getroffen heeft. Hij is ook een der weinigen, die in proza geschreven hebben: la Bestio dou Vaccarès beschrijft de ontmoeting die hij had met een geheimzinnig wezen, een soort Pan, in de Camargue. PROF. DR K. SNEIJDERS DE VOGEL.