Anglicaans kenner der Rabbijnse letterkunde (Stoke-upon-Trent 29 Mrt 1602 - Ely 5 Dec. 1675), was predikant te Ashley (1630), St Bartholemew te Londen (1643) en te Great Munden (1644), werd in 1650 Master van St Catherine's Hall te Cambridge en in 1654 onder-kanselier der Universiteit te Cambridge. Zijn betekenis was vooral gelegen in zijn verklaring der Nieuwtestamentische verhalen in het licht der oude Joodse letteren.
Bibl.: Horae Hebraicae et Talmudicae (1658-1678); Harmonia Quatuor Evangelistarum (1644-1650); Descriptio Templi Hierosolymitani (1650) ; Ministerium Terapli quale erat tempore nosiri Salvatoris (1649) ; Opera Omnia, ed. Joh. Leusden (2 dln, Ultrajecti 1699); in ’t Engels door G. Bright en J. Strype (London 1684) enJ.R. Pitman(13 dln, London 1822-’25), met biografie.
Lit: D. M. Wel ton, J. L., diss. Leipzig (1878).
