Duits-Fries schrijver (Hamburg 2 Juni 1650 - Stedesdorf 1725), was rector van de Latijnse school te Aurich (1670), later predikant te Stedesdorf in Harlingerland (1675). Hij schonk zijn aandacht aan de snel uitstervende Oostfriese taal; het resultaat van zijn onderzoekingen legde hij neer in een Memoriale linguae Frisicae (ed.
L. Kükelhan, Leer 1875; ed. E. König, Norden u. Leipzig 1911), dat in vier verschillende handschriften is bewaard gebleven; het bevat 700 woorden, 55 spreekwoorden, de namen van Oostfriese munten, maten, wapens en onderdelen van het huis, de getallen, eigennamen, vertalingen van De kleine Catechismus van Luther, het symbolum Niceanum, het symbolum Athanasium benevens de pastorale Buhske di Remmer (in: Ansck in Houck, ed. J.
H. Brouwer en W. G. Heil inga, Boalsert 1935).Lit.: Aus der Hauptbibliothek der Franckeschen Stiftungen (Halle 1903); Th. Siebs, Friesische Literatur, in: Reallex. d. deutschen Lit.gesch. I (Berlin 1925/26).
