een Oudfries landschap en later een vrije heerlijkheid, gelegen in West-Duitsland tussen de Jade en de verlande Harlebocht (z Harlingerland). De bodem bestaat uit vruchtbare marsen (of zeekleigronden), door dijken omgeven en van sluizen voorzien; terpdorpen vormen hier de oudste nederzettingen.
In de Middeleeuwen bestond dit land uit de landjes Ostringen, Rüstringen en Wangerland, die in 1359 onder het gezag van de hoofdeling van Rüstringen, Edo Wiemken, werden verenigd. In 1573 kwam het aan Johan XVI, graaf van Oldenburg. Een zoon van laatstgenoemde, met wie het oude Oldenburgse Huis in 1667 uitstierf, vermaakte het land aan de zoon van zijn zuster, vorst Johan van Anhalt-Zerbst. Bij het uitsterven van dit geslacht in de mannelijke lijn (1793) kwam Jeverland aan Catharina II, keizerin van Rusland, een geboren prinses van Anhalt-Zerbst, die daardoor een stem in de Duitse Rijksdag kreeg. Alexander I stond het in 1807 af aan het koninkrijk Holland en in 1814 werd het aan de groothertog van Oldenburg toegekend. Een afzonderlijk gebied vormde in de 18de eeuw de heerlijkheid Inn- und Knyphausen.