(16 Oct. 1900) is de naam van een Duits-Engels verdrag, waarbij beide landen elkaar open-deur-politiek garandeerden in die delen van het Chinese rijk, waarin zij invloed konden uitoefenen: Duitsland in Sjantoeng en Engeland in de Jang-tse-vallei. Beide mogendheden zouden samenwerken om de territoriale integriteit van China te handhaven.
Het verdrag verloor zijn waarde, toen Rijkskanselier von Bülow openlijk in de Rijksdag verklaarde, dat het niet op Mantsjoerije sloeg, omdat dit een buitenbezitting was en niet tot het eigenlijke China behoorde (15 Mrt igoi). Deze interpretatie was juist en dat de Duitsers het verdrag zo opvatten, was de Engelse regering bekend, maar de openlijkheid der verklaring bruskeerde degenen in beide landen, die nog altijd op een Duits-Engelse entente in wereldpolitieke aangelegenheden hoopten. Zij leidde tot het voorgoed afspringen der Duits-Engelse onderhandelingen over een alliantie en tot een verbond tussen Groot-Brittannië en Japan.DR J. S. BARTSTRA
Lit.: Franke, Die Groszmachte in Ostasien 1894—1914 (1923); Meinecke, Geschichte des deutsch-englischen Bündnisproblems 1890-1901 (1927); Bartstra, Twaalf jaren Vrije-Hands-politiek 1890-1902 (1928).