Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

Jan Marius HOOGVLIET

betekenis & definitie

Nederlands taalkundige (Spaarndam 30 Juni 1860 - ’s-Gravenhage 22 Juni 1924), oorspronkelijk classicus, was van 1903-1924 aan de Rijksuniversiteit te Utrecht privaat-docent in de Skandinavische talen. Hij eiste naast de toen nog uitsluitend beoefende historisch-vergelijkende taalstudie een plaats op voor een niet-historisch-vergelijkende.

Hij ontwierp een universele spraakleer en ging daarbij uit van de opvatting, dat alle bijzonderheden in de spraakleer van de afzonderlijke talen beschouwd moesten worden als tijdelijke nuanceringen van iets wat tot de algemene eigenschappen van het menselijk denken en voelen behoort. Hij wilde een filosofische (logische) en psychologische taalbeschouwing introduceren, die niet alleen voor de wetenschap, maar ook voor het leren van vreemde talen van belang was. Een brede uiteenzetting van zijn theorieën vindt men in zijn boek Lingua (1903).Bibl.: Proagoon, eenvoudige handleiding tot de studie der Griekse taal (diss. 1888); Minimale Latijnsche Vormleer (1890); Grammaticale raadselen (1892); Het verbum in het hedendaagsche Fransch (1897); Het Attische verbum ontleed (1898); De Latijnsche declinatie wetenschappelijk beschreven (1898); Het Latijnsche verbum (1899); De eerste maanden Fransch volgens de normale methode (1900); Lingua (1903); Elements of Dutch (7de dr., 1908); Die sogenannten Geschlechter in den Indo-Europäischen Sprachen (1913).

Lit.: J. A. Dèr Mouw, dr J. M. H.’s opvatting van taalstudie en methode van taalonderwijs (1900); D. C.

Hesseling, in: Levensber. van de Mij d. Ned. Lett. 1923-24, blz. 86-96; A. G. v. Hamel, De methode van dr H. in: De Gids 1901, dl II, blz. 332-351*

< >