Amerikaans romanschrijver (Burlington, New Jersey, 15 Sept. 1789 Cooperstown 14Sept. 1851), ontving zijn opleiding aan het Yale-college te Newhaven, diende korte tijd bij de marine, maar nam in 1811 zijn ontslag, om zich geheel en al aan de letterkunde te wijden. Tot herstel van zijn gezondheid bezocht hij in 1826 Engeland en Frankrijk, was van 1826-1829 consul der V.S. te Lyon, woonde vervolgens als privaatdocent te Dresden, bezocht Zwitserland en Italië en keerde in 1831 naar zijn vaderland terug.
De laatste jaren van zijn leven was hij steeds gewikkeld in processen met critici. Hij had een hoge dunk van zijn schrijverstalenten, maar onze tijd beschouwt hem als leverancier van vrij langdradige jongensboeken. Zijn beste werk is The Last of the Mohicans (1826), ofschoon Cooper’s kennis van de Roodhuiden niet groot was. Verder: The Pathfinder (1840) en Deer slayer (1841).Lit.: T. R. Lounsbury, Life of F. C. (1882); R.
E. Spiller, F. G., Critic of his times (N.Y. 1931); J. F.
Ross, The social criticism of J. F. C. (Berkeley 1933); R. E.
Spiller and Ph. G. Blackburn, A descriptive bibliography of the writings of J. F.
G. (N.Y. 1934); M. Clavel, F. C., sa vie et son oeuvre. La jeunesse (Aix-en-Prov. 1938, diss., Paris); Idem, F.
G. and his critics (aid. 1938, compl. diss. Paris); Lit. hist, of the United States. Bibliography (1948).