Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Jakoetië

betekenis & definitie

(Jakoeten-republiek), sedert 1922 een autonome republiek in Oost-Siberië binnen de U.S.S.R., in oppervlakte de grootste republiek (4 365 000 km) met (1941) 420 900 inw., voor het overgrote deel in de zuidelijke districten woonachtig. Het is een woest en onherbergzaam gewest, doorsneden door talrijke rivieren (Lena met de Olelema, Aldan en Wiljoe als zijrivieren, de Anabara, Olenek, Jana Indigirka, Alaseja en Kolyma).

Hoewel het grootste gedeelte van de bodem, vooral in het Z.O. bergachtig is, vindt men er tegen de Ijszee uitgestrekte toendra’s, die des zomers enkel aan de oppervlakte ontdooien. Jakoetië ligt in het koudste gedeelte van Siberië. De gemiddelde Jan. temperatuur in de hoofdstad Jakoetsk bedraagt —42,8 gr., de Julitemperatuur +18,8 gr., de jaartemperatuur —11,2 gr. C. Het gebied is rijk aan naaldbossen, waarin vele waardevolle pelsdieren leven. Aan de oevers van de Lena worden mammoettanden gedolven.

Bont en fossiel ivoor zijn daardoor belangrijke handelsartikelen. De goudwinning is in handen van een Sovjet Trust en van zelfstandige goudzoekers. Het strenge klimaat en het ontbreken van spoorwegen belemmeren de economische ontwikkeling. De Angara-Lena spoorweg nadert echter zijn voltooiing, terwijl goede wegen in de laatste jaren zijn aangelegd.

Jakoetsk
is de hoofdstad met 25 000 inw. op 101 m hoogte op de linkeroever van de Lena. De stad is een oude versterkte handelspost (pelzen en goud) en werd in 1632 gesticht. Thans is zij nog belangrijk centrum. Door aanleg van een ca 1000 km lange weg naar de Amoer is de betekenis van de stad nog toegenomen. Er bestaat tevens een geregelde luchtverbinding tussen Jakoetsk en Irkoetsk. Verdere nederzettingen zijn Werkhojansk, Viljüsk, Olekminsk en Aldan. De bewoners zijn Jakoeten (82 pet), Russen (10 pet), de in de wildernis teruggedrongen Toengoezen (tussen de Kolyma en de Indigirka) en Joekagiren.

Lit.: P. W. Wittenburg, J. (Leningrad 1927); G. G. Kolesov en S. Potapov, Sowjetskaja Jakoedija (Moskwa 1937)

Jakoeten zijn een volk van Turkse afkomst, dat waarschijnlijk vroeger aan de voet van het Altaigebergte (Mongolië) gewoond heeft, en in de 12de of 13de eeuw naar het N. getrokken is. Zij hebben van de andere arctische volken, bijv. de Mongoolse Toengoezen, met wie ze zich ook enigszins vermengd hebben, rendierteelt en de leefwijze, die daarbij hoort, overgenomen. Een gedeelte van hen is wel sedentair geworden, maar velen trekken met hun kudden ’s zomers naar het N. in het toendragebied en ’s winters naar de rand van het aan de toendra grenzende woud. Jacht en visserij zijn andere bestaansbronnen. In de zuidelijke delen kan het paard, dat ze meebrachten, nog gedijen en later gingen ze hier over tot het houden van rundvee. De woningen zijn zowel kegelvormige tenten als blokhutten.

Reeds in de 16de eeuw werden de Jakoeten door de Russen onderworpen, die hun schatting oplegden, vnl. bestaande in huiden. De Jakoeten zijn in naam tot het Christendom gebracht, maar desondanks bleef het sjamanisme, dat zo kenmerkend is voor de Siberische volken, onder hen voortleven.

De oude organisatie van de Jakoeten is een genealogische. Een aantal in de mannelijke lijn verwante gezinnen vormde een sibbe en een aantal sibben was weer tot een grotere gemeenschap verenigd. In later tijd is de band in de sibbe steeds losser geworden en vormden de gezinnen de belangrijkste eenheden.

Lit.: H. Varabéry, Das Türkenvolk (Leipzig 1885); M. A. Czaplicka, Aboriginal Siberia (Oxford 1914); H. Anger, Jakutien u. die J., in: Ost-Europa IV (1929); H. Jochelson, The Yakut (1933, Anthropological Papers of the Am.

Mus. of Nat. Hist.,XXIII); M. Slonim, Les onze républiques soviétiques (Paris 1937).

< >