Frans politiek schrijver, historicus, letterkundige en journalist, lid van de Académie Française (Vincennes 9 Febr. 1879 Parijs 9 Febr. 1936), is door zijn historisch-politieke studies en door zijn korte dagbladartikelen, die journalistiek van ongeëvenaard peil zijn, in zijn generatie de bijna profetisch waarschuwende stem geweest tegen het Duitse gevaar, zoals het zich in 1939 over Europa ontketend heeft, en tegen het gevaar van een groot-Duitse gecentraliseerde eenheidsstaat in het algemeen. Met zulk een staat zal Europa niet in vrede bewoonbaar zijn, zo luidt de les, men zou bijna kunnen zeggen: de prediking, van heel zijn werk.
Zijn meest tekenend geschrift op dit gebied is het in 1920, terstond na de vrede van Versailles, verschenen Les conséquences politiques de la Paix. Het getuigt van Bainville’s visie op hetgeen Europa van de vrede van Versailles te wachten stond. Het draagt als motto: „On aura les conséquences”, dat als een leidraad beschouwd kan worden van een groot deel van zijn „oeuvre”, ook van zijn geschriften op financieel-economisch gebied.
Eveneens in 1920 gaf hij onder de titel L'Allemagne romantique et réaliste een heruitgave van vroegere studies over Duitse onderwerpen, met een inleiding, waarin een onheilspellende blik in de toekomst geworpen wordt. Men vindt in deze bundel het jeugdwerk, waarmede hij op 21-jarige leeftijd na een studieverblijf in Duitsland debuteerde, Louis II de Bavière (igoo); verder onder de verzamelnaam Bismarck et la France (1907) studies over de politiek van Bismarck tegenover Frankrijk, waarin hij wees op de invloed door Bismarck in de eerste jaren na de oorlog van 1870-1871 geoefend op de binnenlandse politiek van Frankrijk, ten einde te bevorderen, dat Frankrijk als staatsvorm de republiek zou kiezen in plaats van terug te keren tot de monarchie, van welke laatste staatsvorm Bismarck een versterking van Frankrijk vreesde; ten slotte een reeks kleine stukken, die hij Petit Musée Germanique (1916) noemde. In 1939 en begin 1940, vier jaar na zijn dood, is onder de titel L’Allemagne een aantal van zijn korte dagelijkse artikelen van een zelfde strekking verschenen, gaande over een periode van 1911 tot Jan. 1936; in 1947 kwam, als La France, een keur van zijn dagbladartikelen van vóór Wereldoorlog I te Parijs uit. Van 19371939 waren toen reeds uit de rijke schat van zijn journalistieke werk onder samenvattende titels enige bundels van zijn korte artikelen verschenen, als daar zijn: op het gebied der internationale politiek La Russie et la barrière de l’Est en L’Angleterre et l’Empire Britannique-, opeconomisch-financieel ge-, bied La Fortune de la France-, uit zijn letterkundige en algemeen journalistieke werk Lectures, Chroniques en Doit-on le dire?, dateen keuze bevat uit de geestige, wijs-ironische, heel korte stukjes, die Bainville onder die titel gedurende verscheidene jaren in een weekblad geschreven had. Al dit werk is in meesterlijke beknoptheid van een grote rijkdom van gedachten geschreven in een kristalheldere taal en in een stijl, die gratie en fijn Frans vernuft aan klaarheid paart. Op het gebied van de Frans-Duitse verhoudingen heeft hij zijn denkbeelden ook nog klemmend uiteengezet in twee kleine boeken: Histoire de deux peuples (1915) en Histoire de trois générations (1918).
Men kan zich met verwondering afvragen, hoe het komt, dat de lessen en waarschuwingen van Bainville zozeer in de wind geslagen zijn. Er zijn daar verscheidene redenen voor. Bainville was op historische en staatkundige gronden voorstander van de monarchistische staatsvorm in Frankrijk. Zijn monarchistische overtuiging had hem zich doen aansluiten bij de royalistische Action Française*; hij was redacteur voor buitenlandse politiek van het dagblad L’Action Française en zijn meeste artikelen zijn daarin verschenen. Dit maakte, dat in de republiek een grote meerderheid en zeer zeker hetgeen men ,,de massa” was gaan noemen, bij voorbaat tegen hem ingenomen was. Daarbij kwam, dat zijn zeer beheerste, geenszins opzwepende, maar door fijne ontleding en logica gekenmerkte schrijfwijze en betoogtrant de massa niet troffen.
Voorts had Bainville deel aan de strijd tegen de uitwassen der parlementaire democratie in Frankrijk, leverde critiek op „democratie” en „socialisme” in het algemeen en zijn werk bevat de waarschuwing geen dupe te zijn van deze woorden. Hij deed dit wel op de hem eigen koel-logische wijze en zonder de leerstelligheid en hartstocht van de leiders van de Action Française, Charles Maurras* en Léon Daudet*, maar hij werd er toch tot „reactionnair” door geklasseerd.
Dat zijn werk buiten zijn land tot nu toe nog zo betrekkelijk weinig gekend wordt en de Geallieerden in Wereldoorlog II zijn lessen ten aanzien van Duitsland zozeer veronachtzaamd hebben, komt waarschijnlijk mede hieruit voort, dat hij zich steeds op Frans nationaal standpunt stelde. Hij wilde zeer openlijk een dienaar van het Franse staatsbelang zijn, al bepleitte hij steeds, dat dit, in de eerste plaats ten opzichte van Duitsland, samenging met het Europees belang. Man van grote algemene beschaving, is hij toch in de eerste plaats een typisch Franse geest geweest.
Tot zijn grotere werk behoren Histoire de France (1924) en Napoléon (1930), beide briljant, maar sterk doordrenkt van zijn persoonlijke staatkundige opvattingen.
In 1915, tijdens Wereldoorlog I, verscheen van hem nog een boeiend geschreven boekje L’Italie et la Guerre. Op letterkundig gebied, o.a. twee boekjes Jaco et Lori (1927) en La Tasse de Saxe (1928), enige voorredenen voor uitgaven van Franse klassieken en vele critieken en beschouwingen in een door hem geleid tijdschrift La Revue Universelle. In het nummer van deze revue van 1 Mrt 1936, het eerste na Bainville’s dood, is een groot aantal artikelen verschenen, waarin schrijvers en journalisten van naam zijn veelzijdige gaven en grote verdiensten schetsten.
MR A. J. H. HANKES DRIELSMA
Lit.: Ecrivains et Poètes d’aujourd’hui. Jacques Bainville, Ed. du Capitole (1927) (met bijdragen van R. Brecy, L. Dubech, P. Gilson, A. Manouvriez en A.
Rousseaux) ; A. Thibaudet, La Littérature politique (Jacques Bainville) in, Nouv. Revue Fianç. (1 Febr. 1921). P. Varillon et H. Rambaud, Enquête sur les Maîtres de la Jeune Littérature (Paris 1923); E.
Dimier, Vingt ans d’Action Française (Paris 1926); G. Picard, Nos écrivains définis par eux- mêmes (Paris 1925); G. Beyerbaus, Die Konservative Staatsidee in Frankreich und ihr Einflusz auf die Geschichtswissenschaft, in: Hist. Zeitschr. 156 (1937), blz. 16 w.; L. de Gérin-Ricard, L’Histoire de France de J. B. (1939).