is de naam die in 1889 door de Amerikaanse geoloog C. E.
Dutton is gegeven aan het verschijnsel, dat overal op aarde de aardkorst, gerekend tot een diepte van ten hoogste een honderdtal kilometers, over een zeker oppervlak dezelfde hoeveelheid massa blijkt te bezitten. Is er aan de oppervlakte boven zeeniveau een massateveel, zoals bijv. een gebergte, aanwezig, dan blijkt er in diepere lagen een tekort te bestaan, dat het teveel compenseert; is er daarentegen aan de oppervlakte een tekort, zoals bijv. in de oceaan, waar het water slechts een s.g. van 1,03 heeft in plaats van ca 2,7, dan blijkt er in de diepere lagen een massateveel aanwezig te zijn, dat tegen dit tekort opweegt.Dit verschijnsel is het eerst in 1855 in Brits-Indië door de Engelse geodeet Pratt geconstateerd.
Reeds spoedig na de ontdekking van het verschijnsel heeft de toenmalige „Astronomer Royal” G. B. Airy er van de verklaring gegeven. Men onderstelt, dat de korst der aarde vast is, doch dat de gesteenten, te beginnen met een diepte van enige tientallen kilometers, waarschijnlijk ten gevolge van de hogere temperatuur plastische eigenschappen hebben, zodat deze als een zeer taaie vloeistof reageren. Dientengevolge drijft de korst op dit substratum, op dezelfde wijze als ijsbergen dit op water doen en dit drijvend (isostatisch) evenwicht brengt automatisch de gelijkheid van massa in verticale kolommen van gelijke horizontale doorsnede met zich mede, die wij met de naam isostasie hebben bestempeld. Wel is waar kan men niet aannemen, dat dit voor kolommen van geringe horizontale doorsnede doorgaat, doch dat is ook niet door de waarnemingen geconstateerd; in het algemeen kan men aannemen, dat men doorsneden van boven de honderd km2 moet nemen. Volgens deze opvatting moet bijv. de korst, indien van de oppervlakte door erosie massa weggevoerd wordt, zolang rijzen tot het drijvend evenwicht hersteld is.
Volgens Airy ligt de compenserende massa in wortels onder de gebergten aan de onderzijde van de korst. Volgens deze theorie wordt het zwaardere substratum daar door lichter korstmateriaal vervangen evenals bij de wortels van ijsbergen het lichtere ijs het zwaardere water verdringt zó, dat evenwicht tot stand komt (massasurplus boven zeeniveau = massadefect in wortel). De gebergtewortel is volgen recente schattingen 435 maal zo groot als het gebergte zelf.
Vening Meinesz neemt aan, dat de wortels onder de korstonderzijde niet plaatselijk onder de oppervlakteverhefflng moeten worden gedacht, doch zijdelings uitgespreid. Hieraan ligt de hypothese ten grondslag, dat de op het substratum drijvende korst onder het gewicht van het gebergte doorbuigt, zodat daardoor aan de onderzijde een brede doch ondiepe wortel ontstaat. Bij deze en de vorige theorie wordt de starre korst in de continenten gewoonlijk op een dikte van 40 à 60 km geschat en in de oceanen op 5 à 25 km.
Zonder twijfel is geen van beide theorieën overal geldig. De wijze waarop de, bij een bepaalde oppervlaktevorming behorende, compenserende massa’s verdeeld zijn, hangt af van de voorgeschiedenis van de korst daar ter plaatse die tot deze oppervlaktevorming geleid heeft. Een vulkaan zal bijv. in het algemeen op de laatste wijze gecompenseerd zijn daar hij als een gewicht te beschouwen is, dat op de ongebroken korst is bijgevoegd. Bij een plooiingsgebergte daarentegen moet de eerste theorie nader tot de werkelijkheid liggen, daar hier in het algemeen de gehele korst is samengeschoven en daardoor in de plooiingszone zowel een gebergte aan de buitenkant als een grote wortel aan de binnenkant moet gevormd worden.
De resultaten van de meeste der ruim 4000 stations, waar de zwaartekracht gemeten is, zijn volgens de bovenstaande gezichtspunten onderzocht. Het blijkt daarbij, dat in vele stations nog verdere zwaartekrachtsafwijkingen naast de isostasie optreden, die dus als afwijkingen daarvan zijn te beschouwen. Echter zijn gewoonlijk deze afwijkingen veel geringer dan die, welke door de compenserende massa’s worden veroorzaakt (zelden meer dan 10 pct), zodat als eerste benadering mag gezegd worden, dat overal op aarde isostasie aanwezig is. Slechts in gebieden, waar nog belangrijke aardkorstvervormingen plaats grijpen (die door sterke aardbevingen gekenmerkt worden), treden soms aanzienlijk grotere afwijkingen van de isostasie op, zoals bijv. in Oost- en West-Indië. Dit is begrijpelijk, want aldaar moet het drijvend evenwicht van de korst door de tectonische actie gestoord worden.
PROF. DR IR F. A. VENING MEINESZ.