onderkoning (khedive) van Egypte sedert 1863 (Caïro 31 Dec. 1830 - Constantinopel 2 Mrt 1895), de tweede der drie zoons van Ibrahim Pasja. Met zijn oudere broer Ahmed ontving hij zijn opleiding in Frankrijk en na zijn terugkeer kwam hij in verzet tegen de regering van zijn neef Abbas Pasja.
Eerst toen zijn oom Saïd Pasja aan de regering kwam, nam Ismaïl Pasja deel aan het bestuur. Belast met een diplomatieke zending bezocht hij de voornaamste hoven van Europa. Daarna herstelde hij in 1861, aan het hoofd van een leger, de orde aan de Soedanese grens. Hij volgde zijn oom als onderkoning op in 1863 en toonde zich aanstonds een tegenstander van de doorgraving der landengte van Suez. De tussenkomst van Napoleon III was nodig om Ismaïls tegenstand te breken. In 1867 verwierf hij de titel van khedive van de Turkse sultan.
Aanstonds begon hij zijn legermacht zo uit te breiden, dat de Egyptische financiën er door in de war kwamen. Hij voerde een veldtocht tegen Abessinië in 1872, lijfde Darfoer in 1874 in, maar leed in hetzelfde jaar een nederlaag tegen de Abessiniërs. Zijn geldmiddelen waren in zulk een slechte toestand, dat hij in 1876 verplicht was het beheer der Egyptische financiën aan een Europese commissie toe te vertrouwen.Ook verkocht hij zijn financiële belangen bij het Suez-kanaal aan Engeland. Toen hij genoodzaakt was geweest twee Europeanen, Wilson en De Blignières, in het Egyptische ministerie op te nemen, volgde een door de Egyptische nationalisten begunstigde staatsgreep in 1879. Deze mislukte en bood aan de Turkse sultan de gelegenheid Ismaïl als khedive af te zetten. Zijn zoon Tewfik Pasja volgde hem op. Ismaïl begaf zich naar Napels; van daar in 1888 naar Constantinopel (z voorts Egypte).