(1, scheikunde), heet een verbinding, die in kleine hoeveelheid een geringe overmaat van een reagens aantoont, meestal door een wijziging in kleur. Het meest bekend zijn de zuur-base indicatoren, die bij een geringe verandering van de waterstof-ionenconcentratie of PH van kleur veranderen.
Reeds lang bekend is lakmoes, dat in zeer zwak zuur milieu (PH = 5) rood en in zeer zwak alkalisch milieu (PH=8) blauw van kleur is. Een scherp omslagpunt is er niet, het is steeds een traject meestal van 1,5 tot 2 PH eenheden. Niet alle indicatoren slaan echter, zoals lakmoes, om bij het passeren van het neutrale punt, pH= 7. Er zijn vele tientallen indicatoren met omslagtrajecten, die te zamen het gehele Ph-gebied van 0-14 omvatten. Aldus kan aan de hand van de kleur van geschikt gekozen indicatoren reeds ruwweg de PH worden vastgesteld. Nauwkeuriger is dit te doen door vergelijking van de kleur met die van mengsels (z buffer) met bekende pn (colorimetische pH-bepaling).
Er zijn ook universele indicatoren en dito papier, waarmede direct de ph over het gehele gebied uit de kleur kan worden afgeleid. In de titrimetrische analyse wordt van de indicatoren veel gebruik gemaakt. Bij de keuze van een indicator wordt in de eerste plaats op het omslagtraject gelet. Bij de titratie van een sterk zuur met een zwakke base (ammonia bijv.) wordt een indicator met een omslag in het zure gebied, (bijv. methyl-oranje), in het andere geval van een sterke base met een zwak zuur (azijnzuur) een indicator in het alkalische gebied (bijv. phenolphthaleine) gekozen, omdat het gevormde zout, resp. zuur en basisch reageert en dus het aequivalentiepunt ook in het zure, resp. in het basische gebied ligt. Voor sterke zuren met sterke basen kan men beide indicatoren gebruiken. Er zijn ook indicatoren, die steeds kleurloos zijn, maar die in het zure gebied sterk fluoresceren, en in ’t alkalische gebied niet (fluorescentie-indicatoren voor gekleurde oplossingen). De zuur-base indicatoren zijn volgens Ostwald meestal zelf zwakke zuren of basen, waarbij het ion anders gekleurd is dan het ongedissocieerde molecule (z kleur).ZUUR-BASE INDICATOREN
methyl-oranje 3,0 - 4,8 rood - oranje
methylrood 4,2 - 6,3 rood - geel
broomthymolblauw 6,0 — 76 geel - blauw
neutraalrood 6,8 — 8,0 rood — geel
phenolphthaleine 8,0 - 10,0 kleurloos - rood
thymolblauw 8,0 - 9,6 kleurloos - blauw
thymolphthaleine 9,3 - 10,5 kleurloos - blauw
Een andere belangrijke groep indicatoren zijn de redox-indicatoren, die de redox-toestand van een systeem doen kennen aan hun kleur. Ook dit zijn kleurstoffen, die in gereduceerde toestand meestal kleurloos, maar in geoxydeerde toestand gekleurd zijn. Zo wordt bij de titratie van ascorbinezuur (vitamine C) phenol-indophenol als indicator gebruikt, die omslaat, wanneer het reducerende ascorbinezuur door het toegevoegde oxydans geheel is verbruikt. Methyleenblauw en indigo-derivaten zijn bekende ox-redox indicatoren.
Voorts zijn er nog vele speciale indicatoren in gebruik, zoals stijfseloplossingen voor jodium, kaliumchromaat voor zilver-ionen, ferri-zouten voor rhodanide-ionen (z rhodaan) enz. Soms, zoals bij het gebruik van kaliumpermanganaat, is geen indicator nodig, omdat hier de werkzame stof zelf zo sterk gekleurd is, dat een geringe overmaat reeds voldoende kleurswijziging geeft.
Een geheel andere vorm van indicatoren zijn de radioactieve indicatoren door von Hevesy en Paneth ingevoerd. Door namelijk bij een grote hoeveelheid niet radioactief element een kleine hoeveelheid toe te voegen van een radioactief isotoop kan men dan op gemakkelijke wijze door het bepalen van de stralingsintensiteit daarvan de lotgevallen van het element bijv. in een chemische reactie of bij toedienen aan een organisme volgen. Vooral thans hebben deze radioactieve indicatoren of tracers („verklikkers”) een zeer grote betekenis gekregen, vooral in de biochemie. Ook niet-radioactieve atomen van een isotoop met een afwijkend atoomgewicht (bijv. deuterium in plaats van waterstof) kunnen als indicatoren worden gebruikt. Met deze indicatoren zijn ook problemen tot oplossing te brengen, waarvoor anders geen middel was; zo bijv. om uit te maken of bij de estervorming nu de alkohol of het zuur een zuurstofatoom verliest (het eerste is het geval), of om na te gaan, welk deel van de opgenomen phosphorus direct uitgescheiden en welk deel wordt vastgelegd in de beenderen e.d. zowel in normale gevallen als in gevallen van Engelse ziekte (z radioactiviteit).
PROF. DR J. A. A. KETELAAR
Lit.: Thorpe’s Dict. of Applied Chem. 6, 425 (1943); I. M. Kolthoff, Säure-Basen Indicatoren bei der colorimetrischen Bestimmung der Wasserstoffionenkonzentration (4de dr., 1923, eerder onder de titel: Der Gebrauch von Farbindikatoren); (Franse vert. 1926, Engelse vert. 1937).
(2, wiskunde) van een natuurlijk getal n noemt men het aantal natuurlijke getallen, die niet groter dan n zijn en die met n onderling ondeelbaar zijn; aanduiding ዋ(n).