Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

IJSBERG

betekenis & definitie

in zee drijvende ijsmassa, ontstaat waar landijs of een dalgletsjer (z ijs) de zeekust bereikt en daar afbrokkelt (kalven). De voornaamste geboorteplaatsen van ijsbergen zijn de kusten van Groenland en van het Zuidpoolland; kleinere eilanden in de poolgebieden, alsmede Alaska, dragen in slechts geringe mate tot de productie van ijsbergen bij.

Het ijs van ijsbergen is, dank zij zijn oorsprong, zoutvrij; het is in meerdere of mindere mate luchthoudend, doordat het gletsjerijs uit sneeuwkristallen is opgebouwd. Het s.g. is ca ⅘ à 6/7 zodat slechts ⅕ à 1/7 van het totale volume van een drijvende ijsberg boven water uitsteekt. De hoogte boven water kan in uitzonderlijke gevallen tot 100 m bedragen, doch de meeste zijn niet meer dan 50 m hoog. Als het omringende zeewater een temperatuur van meer dan 0 gr. C. heeft, wordt de ijsberg door de werking der golven vooral langs de waterlijn aangetast; hier kunnen dan zoiets als brandingsnissen ontstaan. Mede door dit laatste verschijnsel kan van een berg soms een overhangend stuk afbreken (ook dit noemt men kalven) en het gevolg kan zijn, dat het overblijvende deel een andere evenwichtsstand opzoekt door te kantelen.

SOORTEN

De ijsbergen die uit dalgletsjers ontstaan, zoals bijv. de Groenlandse ijsbergen, hebben in het algemeen horizontale afmetingen die met hun verticale te vergelijken zijn; men kan ze „kasteel-ijsbergen” noemen. Daarentegen hebben de bergen die ontstaan uit het landijs van Antarctica, aan de kust overgaande in het barrière-ijs of shelf-ijs (z ijs), vaak zo grote horizontale afmetingen (bijv. 1000 m, doch vaak nog veel meer: soms 10 tot 50 km), dat men ze wel ijs-eilanden zou kunnen noemen; ze worden veelal tafel-ijsbergen genoemd.

De zuidelijke ijsbergen komen min of meer gelijkelijk verdeeld om het Zuidpoolland heen voor; zij verspreiden zich noordwaarts tot 50 à 40° Z.Br. (het verst in de Atlantische Oceaan).

De noordelijke ijsbergen komen vooral van Groenland. De oostkust en de westkust van dit eiland leveren naar schatting beide per jaar gemiddeld 7000 stuks, van gemiddeld per stuk 1,4 millioen ton. De bergen van de oostkust komen in de Oost-Groenlandstroom echter meestal niet verder zuidelijk dan Kaap Vaarwel (60° N.Br.); die van de westkust kunnen echter achtereenvolgens door de West-Groenlandstroom (die noordwaarts loopt), de Baffinstroom en de Labradorstroom (die zuidwaarts lopen) tot bezuiden Newfoundland gebracht worden. Het meest productieve stuk van de westkust van Groenland ligt omstreeks 70° N.Br.; de Jacobshavn en de Umiamako-gletsjer bijv. worden geacht elk per jaar wel een 1350 ijsbergen te produceren.

Daar de kust aldaar een fjordenkust is en de fjorden gedurende een groot deel van het jaar dichtgevroren zijn, kunnen de ijsbergen in het algemeen slechts ’s zomers uit de fjord en op reis gaan, met bovengenoemde zeestromen mee. Van deze bergen bereiken ten slotte gemiddeld een kleine 400 per jaar een breedte van 48° N.Br., bij Newfoundland, waar zij in de grote vaarroutes tussen Europa en Amerika komen; de grootste aantallen worden hier waargenomen in Apr., Mei en Juni (in Mei gem. 130), de kleinste aantallen van Oct. t/m Jan. (gem. 3). De aantallen wisselen hier sterk van jaar tot jaar, ten gevolge van de wisselende omstandigheden van wind en stroom langs de trekroute; in 1924, 1931, 1936 en 1940 kwamen maar een tiental of nog minder bezuiden 48° N.Br. aan, in 1909, 1912 en 1929 daarentegen meer dan 1000. De bergen zijn, als ze hier aankomen, door afsmelten reeds tot gemiddeld de helft van hun oorspronkelijke hoogte (tot 1/8 van hun volume) afgenomen; komen ze dan bezuiden de Newfoundland-Bank in het grensgebied van de Golfstroom, dan vinden zij meestal spoedig hun einde. In 1926 is een restant op 30° 20' N.Br. bij de Bermuda’s waargenomen.

De ijsbergen leveren in het gebied ten Z.O. van Newfoundland, dat bovendien in voorjaar en zomer zeer mistrijk is, een gevaar op voor de scheepvaart. In de vorige eeuw zijn in dit gebied vele schepen vergaan; en in de nacht van 14 op 15 Apr. 1912 ging hier door een aanvaring met een ijsberg de grote Titanic, op haar eerste reis van Engeland naar Amerika, onder; 1513 van de 2200 opvarenden kwamen daarbij om. Deze ramp is aanleiding geweest tot het in het leven roepen van de „International Ice Patrol”, de Internationale IJswacht.

PROF. DR P. GROEN

Lit.: E. H. Smith, Arctic Ice, with spec. Reference to its Distribution to the North Atl. Ocean, (Washington 1931); U.S. Hydrographic Office, Ice Atlas of the Northern Hemisphere (Washington 1946); P.

Groen, De Wateren der Wereldzee, Hfdst. III (Amsterdam 1951).

< >