Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

ANTARCTICA

betekenis & definitie

is de vreemde benaming van het Zuidpoolland. De tegenpool van Arctos (z arctica) vormde het denkbeeldige, vaste punt er tegenover; zo ontstond het begrip Antarctische Pool.

Geologische bouw.

Van het laatst ontdekte „zevende continent” weet men uiteraard het minst; niet omdat het pas ruim een eeuw bekend is, maar vooral door het barre klimaat en de bedekking onder dik landijs. De gemiddelde hoogte van dit continent bedraagt 2200 m, waarvan naar schatting 1600 m uit ijs en 600 m uit gesteente bestaan. Het bestaat uit twee delen: Oost-Antarctica, een typisch continentaal schild met een onderbouw van granieten en metamorphe gesteenten, waarop horizontale sedimenten van cambrische, devonische en mesozoïsche ouderdom liggen, en West-Antarctica, dat door de beide baaien de Weddell- en de Ross-zee en een lager gelegen gedeelte daartussen van Oost-Antarctica is gescheiden, en dat althans ten dele een plooibundel, vermoedelijk van alpine ouderdom, is. De Andes van Zuid-Amerika zetten zich met een lus voort over Vuurland, Zuid-Georgië, Zuid-Sandwich-groep, Zuid-Orkneys, Zuid-Shetlands naar het Graham (= Palmer) schiereiland. Griffith Taylor acht het waarschijnlijk, dat deze plooibundel zich met een boog voortzet over de vulkanische Balleny-eilanden en Marquarie naar Nieuw-Zeeland. Op Graham-land treden de dieptegesteenten dioriet en gabbro op, en op de daarnaast liggende eilanden worden sedimenten van jura, krijt en tertiair gevonden, terwijl ook vulkanische gesteenten o.a. bazalt optreden.

Victoria-land in Oost-Antarctica wordt van de Ross-zee en het Ross-shelf-ijs door een breuk gescheiden, die vermoedelijk doorloopt tot aan de rand van Goats-land tegen het Filchner-shelf-ijs. Vermoedelijk ligt het landoppervlak in de strook tussen Weddell- en Ross-zee onder de zeespiegel en steekt alleen het daarop liggende ijs daar boven uit. Het is waarschijnlijk een tektonische slenk tussen Oost- en West-Antarctica. Het Noord-Zuid lopende breukengebied langs kaap Adare wordt door vulkanen begeleid, waarvan de 3900 m hoge Erebus op Ross-eiland voortdurend werkzaam is.

Lit.: Griffith Taylor, Antarctica, in Regionale Geologie der Erde, Bd 1. Abschnitt 8 (1940).

Antarctische flora

is de flora van het antarctische gebied, d.i. de zuidpunt van Amerika, de Falkland-eilanden ten O. ervan, de Kerguelen-eilanden in het Z. van de Indische Oceaan, de Campbell- en Auckland-eilanden ten Z. van Nieuw-Zeeland, en niet zo heel veel meer, want ten Z. van de 62ste breedtegraad zijn geen planten, ten minste geen hogere planten meer te vinden. Zozeer als deze gebiedsdelen uiteen gelegen zijn, zo komt toch de flora overeen. En juist zoals men in Europa een overeenkomst opmerkt tussen de alpenflora en de flora van het hoge Noorden, zo vindt men in de bergen van Nieuw-Zeeland en Tasmanië tal van soorten, die verwanten in het antarctische gebied hebben, het zgn. antarctische element van J. D. Hooker.

Het uiterste Z.W. van Amerika, met een klimaat dat op dat van Nieuw-Zeeland gelijkt, stormachtig, regenrijk, somber, gelijkmatig koel, draagt nog bos, waarin altijdgroene soorten overheersen en het voornaamste geslacht Nothofagus is, verwant met onze beuk of Fagus, ook voorkomend in Zuid-Australië en op Nieuw-Zeeland. De bovengrens ligt op Vuurland bij 400 à 500 m. Een dichte ondergroei, lianen en epiphyten, deze laatste weliswaar meest kryptogamen, doen denken aan een tropisch bos, zoals ook het bos op Nieuw-Zeeland. Opvallend zijn, evenals daar, de talrijke varens en de massa’s mossen, die de bodem, stammen en takken bekleden en ten gevolge hebben, dat gemakkelijk mosveen ontstaat. De veenplanten herinneren veelal aan de onze (Empetrum), maar er komen ook zeer bijzondere vormen onder voor, zoals de in dichte kussens groeiende Azorella, een schermbloem uit de verwantschap van onze waternavel. Treffend is alweer de gelijkenis tussen de venen op Vuurland en die op de bergen van Nieuw-Zeeland en Tasmanië.

De kleinere genoemde eilanden zijn boomloos, ook arm aan struiken, maar rijk aan venen, zo de Falkland-eilanden, waar in het bijzonder de dichte kussens van Azorella glebaria de aandacht trekken, en de Kerguelen, waar men slechts een 20-tal hogere planten vindt, daaronder de merkwaardige Tringlea antiscorbutica, de kerguelen-kool, een Crucifeer, die alleen hier voorkomt. Onder de invloed van het nabije Nieuw-Zeeland hebben de Campbell- en Auckland-eilanden een wat rijkere vegetatie, maar meer dan 75 resp. 150 soorten van vaatplanten treft men toch ook hier niet aan.

PROF. DR TH. J. STOMPS

Antarctisch water.

In de Oceanografie spreekt men van „antarctisch bodem-water” en van „antarctisch intermediair water” (z zee).



Bodemwater

Rondom de kusten van het antarctische continent (vooral tegenover de Zuidelijke Atlantische Oceaan) wordt het zoutgehalte van het zeewater aan de oppervlakte verhoogd door het uitvriezen van ijs. Door de vermeerderde dichtheid zinkt dit water langs de onderzeese helling van het continent geleidelijk naar de diepte en vormt zo het antarctische bodemwater, met een zoutgehalte van ongeveer 34,66 p. mille en een temperatuur van ongeveer —0,4 gr. C. Dit bodemwater vloeit verder noordwaarts uit (bij dit „vloeien” moet aan een uiterst langzaam transport gedacht worden) en bedekt grote delen van de bodem der oceanen, daarbij allengs door menging iets veranderend van eigenschappen. Men heeft tot voorbij de evenaar, op 35o N.Br. (in de Atlantische Oceaan), in het bodemwater de antarctische herkomst kunnen bespeuren.



Antarctisch intermediair water


wordt op 600 m tot 1200 m diepte aangetroffen als een iets zoutarmere laag tussen iets zoutrijkere lagen; deze laag strekt zich, uitgaande van ongeveer 50° Z.Br., in elk der oceanen noordwaarts uit. In de Atlantische Oceaan laat dit water zich tot 20° N.Br. vervolgen. Het vindt zijn oorsprong binnen de westenwinddriftgordel (± 50° Z.Br.), alwaar voortdurend water van het zeeoppervlak vandaan langzaam naar beneden zakt.

DR P. GROEN.

< >