naam die thans in het algemeen gegeven wordt aan elke inboorling van Voor-Indië, die de Brahmaanse godsdienst belijdt, zonder rekening te houden met ethnografische of linguistische criteria. Gezien het syncretistisch karakter van het Hindoeïsme, dat daarenboven uiteenvalt in een menigte van secten, die geen eigenlijk dogma bezitten, is de betekenis van het woord Hindoe uiterst vaag.
De inheemse bepaling van Hindoe is wellicht nog de beste: Hindoe is hij die behoort tot een Indische kaste; de uit hun kaste verstotenen staan dus in feite buiten het Hindoedom.Lit.: A. Baines, Ethnography (Castes and Tribes) (Strassburg 1912); H. H. Risley, The People of India (Calcutta 1908); J. J. Fahrenfort, India. Land van Hindoes en Mohammedanen (Meppel 1950).