vrijheer, Duits rechtsgeleerde (Bremen 25 Mrt 1644 - Frankfort a.d. Oder 18 Aug. 1719), studeerde te Leiden en te Oxford, werd in 1671 hoogleraar in de rechten te Heidelberg, in 1688 te Utrecht en in 1690 te Frankfort aan de Oder.
Zonder deze betrekking te verliezen, werd hij in 1702 door de keurvorst van Brandenburg afgevaardigd naar ’s-Gravenhage, om diens belangen waar te nemen betreffende de nalatenschap van koning Willem III. Zijn geschrift over Duits staatsrecht, getiteld: Juris publici prudentia (1695), is van veel belang geweest voor de ontwikkeling van dit vak. Grote bijval vond ook zijn Autonomia juris gentium (1719).Bibl.: Collationes juridicae etc. (1677); Grotius illustratus (4 dln, i744-52); Prodromus justitiae gentium etc. (1719); Deductiones, consilia et responsa, 2 dln (i725-’28), e.a.