Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

HAMMOERABI

betekenis & definitie

was de zesde en de beroemdste van de koningen der zgn. eerste (Amorietische) dynastie van Babylon en een der merkwaardigste figuren uit de oude geschiedenis van Voor-Azië. Hij regeerde (naar de waarschijnlijkste berekening van W.

F. Albright en van F. Cornelius) van 1728-1686 v. Chr. Zijn naam, die met een b en niet met een p moet worden gespeld, is, ten minste in zijn eerste helft, echt Amorietisch (West-Semietisch). Hetzelfde geldt van zijn klederdracht, baard en haardos, ons door meer dan één portret (bijv. op het bovenstuk van het dioriet-blok met zijn wetten) bekend.

Voordat hij de troon beklom, regeerden in Beneden-Mesopotamië (het oude rijk van Sumer en Akkad) drie dynastieën tegelijk: in Isin, Larsa en ook in Babylon, waar Soemoeaboem ca 1830 v. Chr. een klein zelfstandig rijk gesticht had. In hetzelfde jaar dat diens zesde opvolger Hammoerabi de troon van Babylon beklom, gelukte aan koning Rim-Sin van Larsa (die 61 jaar lang regeerde) de verovering van Isin. Reeds zes jaar later veroverde Hammoerabi op zijn beurt Isin, en dertig jaar later, in het jaar 1698 v. Chr. maakte hij een eind aan het rijk van Larsa en herenigde hij van zijn jonge hoofdstad en residentie Babylon uit het gehele rijk van Sumer en Akkad onder zijn bewind. Zijn regering is de bloeitijd der Akkadisch-Amorietische beschaving.

Behorende tot de jongere groep der westelijke Semieten, die pas voor kort Babylonië waren binnengedrongen, was koning Hammoerabi de vertegenwoordiger van een hechte staatkundige en culturele organisatie, binnen de perken van een zeker „verlicht absolutisme”, dat trouwens, in tegenstelling met de theocratische koningsgedachte van de voorafgaande Nieuw-Sumerische periode, humanistisch getint is geweest. De historische rol, die deze koning in het oude Voor-Azië kort vóór het begin der toenmalige „donkere middeleeuwen” heeft vervuld, heeft men wel eens vergeleken met die van Karel de Grote in onze Westeuropese cultuurkring. Van zijn beleid en zijn organisatorisch talent getuigt vooral zijn briefwisseling met stadhouders in de provincie (Sinidinnam en Sjamasjhäçir), waarvan de originelen (langwerpige kleitabletten, beschreven met spijkerschrift) bewaard worden in de musea te Londen, Parijs, Oxford en New Haven. Met alles bemoeit zich de koning persoonlijk; hij is niet alleen de hoogste instantie der rechtspraak, die aanklagers en beschuldigden naar Babylon laat komen, maar ook in alle bijzonderheden der ingewikkelde administratie en der belastingen stelt hij persoonlijk belang. De belangrijkste taak was het graven en onderhouden der rivierbeddingen en der kanalen, waarvan de vruchtbaarheid van het land en de veiligheid der waterwegen afhingen. In elk opzicht poogde de koning de verschillende nationaliteiten en standen van zijn rijk tot een eenheid samen te smelten.

Akkad isch (dus niet het oudere Sumerisch, maar ook niet het met het Akkadisch nauw verwante Amorietisch) wordt de officiële taal en ook de taal der beschaafden onderling, tot ver buiten de grenzen van Babylonië. De Sumerische literatuur werd nu in het Akkadisch vertaald en bewerkt.Ook het beroemdste werk van de grote koning moet opgevat worden als een zorgvuldige vertaling, bewerking en teboekstelling van oudere bestanddelen: de Wet van Hammoerabi, gebeiteld op een groot blok van zwart dioriet van ruim 21/4 m hoogte. Het werd gevonden in 1901 door een Franse expeditie in Susa, waarheen een Elamietisch veroveraar dit monument (ca 1200 v. Chr.) had overgebracht, en staat nu in het Louvre te Parijs. Boven is er een reliëf met de afbeelding van de Zonnegod, die aan de koning de tekens van zijn waardigheid verleent. Men heeft deze codificering van het recht (door de eerste bewerker P. Scheil ingedeeld in 282 §§, behalve de uitvoerige proloog en epiloog) wel eens genoemd „het oudste Wetboek der wereld”.

Inderdaad is deze wet ca 5 eeuwen ouder dan Mozes. Thans echter kent men ook de voorlopers: het ongeveer twee eeuwen oudere wetboek van koning Bilalama van Esjnunna (61 §§) en het Sumerische wetboek van Lipit-Isjtar, de koning van Isin (ca 1865 v. Chr.). Over het algemeen is zijn wet slechts de codificering van bestaand recht, met de bedoeling het oude Sumerische recht en het Akkadisch-Amorietische gewoonterecht tot een homogeen „corpus juris” samen te smelten, en wel „in de taal van het land”, zoals de koning zelf aan het eind van de epiloog zegt. Zijn grote verdienste is, dat hij zijn wet vooral heeft gegeven met het oog op de nieuwe stand, die van nu af de wereld zou regeren: de boeren en de burgers, d.w.z. de mensen met vrij en erfelijk bezit aan roerende en onroerende goederen. Want in het oude Sumer behoorden alle bezittingen, ten minste in de theorie, aan de tempels of aan het paleis, waaraan de enkele onderdanen „ondergeschikt” zijn geweest.

Het hiervoor door Hammoerabi gebezigde woord is langs de omweg over het Arabisch in de vorm mesquin zelfs nog in het Frans blijven leven. Naast deze stand der „ondergeschikten” en de derde stand der slaven legt Hammoerabi vooral de nadruk op de nieuwe stand, die door hem eenvoudig door „mens” of „mensenzoon” wordt aangeduid. Verdere verschillen van ras of nationaliteit worden niet gemaakt. Opmerkelijk in deze wetgeving, die trouwens opzettelijk beperkt is tot het eigenlijk juridische met weglating van de zuiver godsdienstige of morele kwesties, is het tot in de kleinste bijzonderheden uitgewerkte militaire leenstelsel en ook de betrekkelijk vrije positie der vrouwen; vooral de priesteressen van de Zonnetempel bezitten rechtspersoonlijkheid en vrije beschikking over haar eigen goederen.

Het hechte bestand en de vreedzame bloei bleven slechts gedurende de eerste dertig jaar van Hammoerabi’s lange regering ongestoord gehandhaafd. De laatste twaalf jaar zijn vervuld geweest van veroveringen en verwoestingen, waarbij de koning alle perken te buiten ging, zodat zijn rijk reeds onder zijn zwakkere opvolger van alle kanten aan vijandelijke aanvallen blootstond.

PROF. DR F. M. TH. DE LIAGRE BÖHL

Lit.: F. M. Th. Böhl, King Hammurabi of Babylon in the Setting of his time (about 1700 B.G.), Amsterdam (Mededelingen d. Kon. Ned.

Ak., afd. Letterk.) 1946; H. A. Brongers, Hammurabi, koning van Babylon (Cultuurhist. Monogr., Den Haag 1949); A. Ungnad, Briefe König Hammurabis (Berlin 1919); J.

Kohier, F. E. Peiseren A. Ungnad, Hammurabi’sGesetz (6 dln, Leipzig 1904-1923, met jurid. toelicht.en de vert.vanbijna200ocontracten, kwitanties enz. uit dit tijdvak); W. Eilers, Die Gesetzesstèle Chammurabis (Der Alte Oriënt XXXI 3/4, Leipzig 1932); P. Gruveil hier, Introduction au Code de Hammurabi (Paris 1936); Idem, Gommentaire du Code de Hammurabi (Paris 1938).

< >