(Ephemeroptera, Agnatha) vormen een der oorspronkelijkste orden der gevleugelde insecten. De volwassen dieren, welke slechts enkele uren of enkele dagen leven („eendagsvliegen”) zijn gemakkelijk te herkennen aan de grote voorvleugels, korte sprieten en de twee of drie lange „staarten” aan het einde van het achterlijf.
De vleugels, ook de veel kleinere en bij sommige soorten geheel ontbrekende achtervleugels, hebben een waaiervormig aderstelsel. De monddelen zijn rudimentair, de volwassen dieren nemen namelijk geen voedsel meer op en het darmkanaal is gevuld met lucht. De samengestelde ogen zijn groot, vooral bij de mannetjes waar zij bovendien in vele gevallen op een eigenaardige wijze in tweeën zijn gedeeld doordat ieder oog bestaat uit een groot en gesteeld omhoog gericht deel en een kleiner zijwaarts ziend deel. Bovendien zijn er drie enkelvoudige ogen.
De voorpoten zijn, vooral bij het mannetje, lang en slank en worden als antennen voorwaarts gericht gedragen. Het tweede en derde pootpaar is veel korter en dient om zich aan planten vast te klampen, lopen doen deze dieren weinig of niet.
Het achterlijf is lang en slank en draagt bovengenoemde twee of drie gelede staartdraden, waarvan de zijdelingse als cerci (z insecten) zijn op te vatten en de middelste als telson (z insecten). Het gehele dier is zeer teer en broos en breekt gemakkelijk, indien het ruw wordt aangevat.
De eieren die soms van merkwaardige, zich in het water ontrollende aanhangselen voorzien zijn, laat het wijfje, al vliegend, in het water vallen.
De larven zijn echte waterlarven met vrij lange antennen, drie van franjeharen voorziene staartdraden en fraaie, uit blaadjes en draden bestaande tracheekieuwen (z insecten) aan het achterlijf. Zij leven in allerlei zoete wateren, soms gravend in de modder, soms meer zwemmend, in bergbeken ook zittend op en onder stenen. Hun voedsel bestaat uit kleine waterdieren.
Wanneer de larvale ontwikkeling voltooid is, hetgeen bij de grotere soorten twee tot drie jaar kan duren, gedurende welke tijd een groot aantal vervellingen plaats vindt, begeeft de larve zich naar de oppervlakte. Het alsdan te voorschijn komende insect is gevleugeld en kan behoorlijk vliegen, doch is nog niet het eigenlijke volwassen insect. Deze subimago zet zich nl. spoedig op een of ander vast voorwerp neer om nogmaals te vervellen tot echte imago. Deze vervelling van een volledig gevleugeld stadium is een unicum in de insectenwereld.
Het aantal inlandse soorten bedraagt ca 40 (op de gehele wereld 600), maar daar de meeste soorten in beken leven, zijn er slechts enkele algemeen, zoals de tweevleugelige Cloëon dipterum L. en de eveneens tweevleugelige Caenis-soorten. De grotere soorten zoals Ephemera vulgata L. zijn veel zeldzamer en het beroemde „oeveraas” van Swammerdam, de zeer grote, wasgele Palingenia longicauda Oliv., die eertijds massaal in onze rivieren werd aangetroffen, is geheel uit onze fauna verdwenen.
DR G. BARENDREGHT
Lit.: Schoenemund, Eintagsfliegen oder Ephemeroptera in ,,Die Tierwelt Deutschlands” (Jena 1930).