Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Gustaf CEDERSCHIOLD

betekenis & definitie

beoefenaar der Scandinavische talen (Stockholm 25 Juni 1849 Lund 5 Mei 1928), vestigde zich na te Lund en te Kopenhagen gestudeerd te hebben, in 1875 te Lund als privaatdocent en werd in 1893 hoogleraar in de Scandinavische talen aan de hogeschool te Göteborg. Vooral door zorgvuldig bewerkte uitgaven van Oudnoorse teksten heeft hij zich verdienstelijk gemaakt.

De voornaamste daarvan is Fomsögur Sudrlanda (Lund 1877-1884), waarin een aantal romantische saga’s is opgenomen. Daarnaast gaf hij uit Bandamannasaga (1874); Jómsvikingasaga (1875), Clams Saga (1879 en 1907) en Erex saga (1880). Van de redactie van het grote woordenboek der Zweedse academie had hij een belangrijk deel op zich genomen, wat hem aanleiding gaf tot grondige bestudering van de Ouden Nieuwzweedse taal en letterkunde. Een standaardwerk, dat nog steeds bij het onderwijs gebruikt wordt, is Om svenskan som skriftsprak (1897).

< >