is in Voor-Indië de naam van de grootste animistische volksstam, die het bosrijke Gondwana bewoont. Zij vormen thans geen eigenlijke stam meer en gaan, evenals andere lager beschaafde volken in Indië, meer en meer in de Hindoes op.
Hun taal, het Gondi, behoort tot de Dravidische talen. Het aantal Gondi sprekenden wordt geschat op 11 mill., zijnde ongeveer de helft der totale bevolking, terwijl de andere helft een dialect spreekt verwant aan het Bagheli. De Gonds zijn middelmatig van lengte; zij hebben fijne, goedgevormde ledematen, een rond gelaat, een stompe neus, uitstekende jukbeenderen, levendige ogen, dikke lippen en een vrij donkere huidkleur. Zij vereren indrukwekkende natuurverschijnselen, de hemellichamen, hun voorvaderen enz. en zoeken de gunst hunner goden door offeranden, vroeger door mensenoffers, te behouden.
In verband met de patriarchale organisatievorm bekleden de verschillende familiehoofden gewoonlijk ook de geestelijke waardigheid.