reuzenkreeften, is de naam voor een uitgestorven orde van dieren, die behoorden tot de klasse der Merostomata. De naam Gigantostraca duidt op enkele zeer grote soorten, die tot deze orde behoorden, zoals Pterygotus, die zelfs een lengte van 1,80 m kon bereiken.
Het was een soort kreeften, die in bouw het meeste overeenkomst vertoonden met Limulus, de Molukkenkreeft; dit is de enige nog voorkomende soort van de Merostomata. Aan het lichaam onderscheidt men de céphalothorax en het abdomen. De céphalothorax draagt zes paar ledematen, waarvan somtijds, zoals bij de hier afgebeelde Pterygotus, het eerste paar tot scharen vervormd is, terwijl het laatste paar gebruikt werd om zich voort te bewegen of in het slijk in te graven. Het eerste paar poten was prae-oraal (voor de mond) gelegen.
Het abdomen is verdeeld in een prae-abdomen, dat uit zes segmenten bestond en vijf paar bladvormige poten droeg en het post-abdomen, dat ook uit zes segmenten bestond, doch zonder aanhangsels.In veel gevallen heb-ben de gigantostraca een lange staartstekel, die bij Pterygotus echter omgevormd is tot een soort staartvin. Op de céphalothorax bevonden zich meestal twee paren ogen. Sommige soorten bezaten echter in het geheel geen ogen.
De oudste soorten worden in het mariene Cambrium van Noord-Amerika gevonden. Ook in mariene afzettingen van het Siluur treft men ze nog aan.
Daarna vindt men ze nog in het Perm, echter alleen in zoetwaterafzettingen, zodat zij tot een andere leefwijze moeten zijn overgegaan. Het is wel merkwaardig, dat deze ongeveer samenvalt met het tijdstip, waarop de vissen hun levensgebied uitstrekten van uitsluitend het zoete water tot zowel zoet water als zee. Als men weet, dat onder deze eerste mariene vissen rovers van 5 m lengte voorkwamen, komt de gedachte op, dat de strijd om het bestaan wel eens van invloed geweest kan zijn op de verandering van milieu der Gigantostraca.