Engels geschiedschrijver (Clayhill, Kent, 17 Nov. 1794-Londen 18 Juni 1871), volgde in 1830 zijn vader, afkomstig uit Bremen, op als leider van een bankinstelling. In 1821 gaf hij een naamloos vlugschrift in het licht ter bestrijding van een Statement of the Question of Parliamentary Reform, terwijl hij ijverig deel nam aan de staatkundige beweging van 1830 en 1831.
Hij voegde zich bij de radicale partij en werd in 1832 door Londen afgevaardigd naar het Parlement. In 1841 legde hij zijn mandaat neer en in 1843 trok hij zich uit de bankzaken terug, om zich geheel te wijden aan de bewerking van zijn History of Greece (12 dln, 1846-1856 tot Alexander de Grote), een werk, dat hem een ereplaats aanwijst onder de geschiedschrijvers. Het is gebaseerd op een uitgebreid en critisch bronnenonderzoek, gebruik makend van de Duitse historische literatuur uit de school van Niebuhr en gekenmerkt door een goede stijl en grootse opzet, een der eerste moderne werken over de door Grote zozeer bewonderde Griekse democratie. Merkwaardig is, dat hij Griekenland zelf nooit heeft bezocht. Met kracht ijverde Grote voor neutraal onderwijs, waartoe zijn benoeming tot vice-kanselier der Londense hogeschool en tot president van het University-College hem in de gelegenheid stelde.Bibl.: Plato and the other companions of Socrates (3 din, 1865); Aristotle (2 din, 1872); Minor works, uitgeg. door A. Bain (1873).
Lit.: The personal life of G. G. (1873) door zijn weduwe Harriet Lewin (1792-1878), schrijfster o.a. van de Memoirs of Ary Scheffer (i860); A. Bain, The minor works of G. G., with critical remarks (1873), inleiding; E. Fueter, Gesch. der neueren Historiographie (1911), biz. 516-518; G. P.
Gooch, History and historians of the XIXth century (3de dr., 1920), biz. 312-318; J. W. Thompson, History of historical writing II (1942), biz. 491-495.