Duits Evangelisch theoloog en sociaal werker (Tecklenburg 6 Mrt 1831 - Bethel 2 Apr. 1910), werd, na zich korte tijd aan historie en vervolgens aan de landbouwhuishoudkunde te hebben gewijd, theoloog, in 1858 hulpprediker onder de arme leden der Duitse kerk te Parijs, in 1864 predikant te Dellwig i. W. en was van 1872 tot zijn dood als zodanig werkzaam te Bethel bij Bielefeld; ondertussen enige malen veldprediker, zo in 1864 en 1870.
Te Bethel toonde hij zich Christen van de daad in bijzondere kwaliteit en afmeting, werd stichter van het grote werk der Inwendige Zending voor epileptici, zwakzinnigen, gebrekkigen, a-socialen, landlopers, redder van tallozen die onherroepelijk verloren zouden zijn gegaan. Hij voegde er uitstekende opleidingen voor diaconessen, diaconen en theologen aan toe. Voorts arbeidskolonies en de centrale organisatie voor deze door het gehele rijk. Het economische beginsel was dat van self-supporting te zijn, het huiselijke dat van het gezinsleven naar het beginsel van Wichern. De Duitse Oost-Afrika-Zending vond bovendien haar tehuis te Bethel. Bodelschwingh was van 1903-1908 lid van de Pruisische Kamer van Afgevaardigden. De veelzijdige, uiterst bescheiden, en vooral diep geestelijken zedelijk levende schepper van al dit nog steeds onmisbare en bloeiende werk, is daarin opgevolgd door zijn zoon Fritz.PROF. DR J. N. BAKHUIZEN VAN DEN BRINK
Lit.: E. Bunke, Vater B. (1910); E. F. Rabenau, B. als Erzieher (1923); R. Burkhardt, Vater B. (1926); G. v. Bodelschwingh, Fr. v. B. (4de dr. 1926).