in het Middelhoogduits Vridanc (Vrijdenker), is de schrijver van een leerdicht, dat de titel draagt van Bescheidenheit, wat levenswijsheid betekent. De onderstelling van W.
Grimm, dat hij dezelfde zou zijn als Walther von der Vogelweide, is door Franz Pfeiffer grondig weerlegd. Freidank, waarschijnlijk uit Zwaben afkomstig, was een zwervend poëet, die op zijn tochten te Treviso kwam, waar hij ca het jaar 1230 overleed. Zijn leerdicht vormt geen afgesloten geheel, maar bevat een verzameling spreuken, deels van eigen vinding, deels uit de mond des volks bijeengebracht of aan de geschriften van andere dichters ontleend, waardoor het van groot belang is voor de kennis van de zedelijke en godsdienstige toestand in die dagen. Het geeft tevens getuigenis van de schranderheid, geestigheid en opmerkingsgave van de vervaardiger.
Een uitmuntende uitgave van de Bescheidenheit heeft W. Grimm bewerkt (1834, 2de dr. 1860) ; nieuwere uitgave van H. E. Bezzenberger (1872) en van F.
Sandvoss (1877).Bibl. : Hoogd. vert. v. Bescheidenheit door K. Simrock (1867), A. Bacmeister (1861, 2de dr. (1878) en K.
Pannier (1878).
Lit.: H. Pinnow, Untersuchungen zur Geschichte d. polit. Sprachdichtungim 12. Jahrh. diss.
Bonn (1906); O. v. Zingerle, F.’s Grabmal in Treviso (Leipzig 1914); Idem, Die Heimat des Dichters F., in : Zeitschr. f. deutsche Philologie Lil (1927) ; F. Neumann, F.’s Lehre von der Seele, in: Festschrift M. H.
Jellineck (1928) ; Idem, F.’s Auffassung der Sakramente (1930) ; S. Singer, Sprichwörter des Mittelalters II, III (i946-47).