Nederlands letterkundige (Amsterdam 13 Febr. 1859 Laren 5 Juni 1939), behoorde met Kloos, Verwey, Van Eeden en Paap tot de oprichters van De Nieuwe Gids, voelde zich echter al spoedig meer tot de opkomende arbeidersbeweging aangetrokken en schreef vooral zakelijke, rustig beschouwende artikelen over aard, waarde en wezen van letterkundige kunst en socialisme, soms onder de schuilnaam Hack van Outheusden, die hij, nadat hij zich van De Nieuwe Gids had afgewend, meestal publiceerde in het tijdschrift De Nieuwe Tijd, in 1896 door hem opgericht, en tot de redactie waarvan het volgende jaar Henriëtte Roland Holst en Herman Gorter toetraden, of in de door P. L.
Tak geredigeerde Kroniek. Voor een geschiedenis van het geestelijk leven sinds 1885 zijn de uitingen van deze fijne, rechtschapen publicist van het hoogste belang (zo o.a. zijn studies over socialistische aesthetiek). Typische voorbeelden van het culturele gewicht, dat men aan zijn artikelen, die door omvang en gehalte vaak het karakter aannamen van literaire of literair-historische studies, moet hechten, zijn opstellen als Welke beweging? (in de Kroniek) of zulke Over strekking in poëzie e.d. Van groot belang voor de kennis van de Nieuwe Gids-tijd is zijn boekje Literaire Herinneringen (Santpoort 1931). Hoewel hij in opvatting eigenlijk reeds van begin af aan van de overige Tachtigers verschilde, is hij door hen toch blijvend gewaardeerd om zijn uitstekende prozastijl, goede, artistieke smaak en grote kennis en scherpzinnigheid.
Belangrijk was zijn aandeel in de Nieuwe-Gids-polemiek van 1892-93 over Christendom en socialisme.Behalve literator is Van der Goes, en wel in nog hogere mate, ook een politieke figuur van betekenis in het linkse socialisme geweest. In 1886 om zijn radicale denkbeelden van de Beurs gedrongen, sloot hij zich in 1890 bij de Soc. Dem. Bond aan, raakte echter spoedig in conflict met Domela Nieuwenhuis en werd in 1894 een der „12 apostelen”, die tot de oprichting van de S.D.A.P. overgingen.
Lange tijd was hij de voornaamste theoreticus der nieuwe partij, zoals o.a. bleek uit zijn redacteurschap van De Nieuwe Tijd (1896), zijn artikelen in Tak’s Kroniek en uit zijn vertaling van het 1ste dl van Marx’ Kapitaal (Wereldbibliotheek, 3 dln, 1910-1912). In de S.D.A.P. voelde hij zich tot de linkervleugel aangetrokken. Op het Congres te Deventer in 1909 ging hij wel niet met de zgn. Tribunisten mee, maar aanvaardde hij wel het mederedacteurschap van het toen opgerichte Marxistische oppositie-orgaan Het Weekblad (1909- 1919).
Van 1909-1914 was hij bovendien voor de S.D.A.P. lid van de Hilversumse raad en van 1912-1925 red. buitenland van Het Volk. Bij de nieuwe scheuring in de S.D.A.P. in 1932, die tot de oprichting van de O.S.P. leidde, koos hij de laatste partij, waarin hij, ondanks zijn hoge leeftijd, de enige figuur van erkend gezag was. Henriëtte Roland Holst noemde zijn optreden als socialist „elke dag weer sedert een halve eeuw door de hoogste motieven bepaald”.
Lit.: Bloemlezing: Uit het werk van Frank van der Goes (1939)» met een voorwoord van Henr. Roland Holst; G. Stuiveling in Rekenschap (1941): Van der Goes als essayist.