Waals toondichter, die zich vestigde te Parijs (Vergnies 17 Jan. 1734 Passy 16 Febr. 1829), werd in 1762 leider van de kapel van de prins Conti te Chantilly. In 1770 stichtte hij het beroemde Concert des Amateurs, in 1773 reorganiseerde hij de Concerts spirituels.
Van 1780 -î 782 was hij tweede directeur van de Grote Opera, bleef tot 1784 lid van het „comité de direction” dier instelling en organiseerde daarna de „école royale de chant et de déclamation”, waarvan hij ook de opperleiding kreeg. Uit deze instelling ontstond in 1795 het „Conservatoire de musique”; hij werd toen inspecteur. Met zijn opera Offrande à la patrie (1792) kwam hij tegemoet aan de révolutionnaire beweging van die dagen. Hij schreef ook oratoria, waarmee hij in Frankrijk belangstelling wekte voor een aldaar minder beoefend genre.
Van groot belang is dat hij als instrumentaal componist de Mannheimers (J. Hanuth) volgde. Bibl. : Orkestwerken: Symphonieën (in verscheide bezetting) kwartetten, vocale werken, o.m.: Requiem (1760); Hymnes: A l’être suprême, A la liberté, A l’humanité, A l’égalité. Opera’s: Toinon et Toinette (1767) ; Le double déguisement (1767) ; Rosine (1786); Les sabots et le cerisier (1803); Sabinus (1774), Thésée (1782) ; La reprise de Toulon (1796). Oratoria: La nativité, Saul, l’Arche d’alliance e.a.
Lit.: E. Grégoir, Notice sur G. (1878); Bédouin, Gossec (1852); F. Hellovin, G. et la musique française du 18e S. (Paris 1903); Louis Dufranc, G. (Paris 1927).
