dochter van de profeet Mohammed en Chadîdja (Mekka 606 Medina - 632/’33), huwde vóór de Hidjra (622) met Mohammeds neef, de latere kalief Ali, wie zij drie zonen schonk : Hasan, Hoesein en Mohassin; de laatste, wiens historiciteit overigens niet vaststaat, overleed als kind; van de eerste twee stammen de gezamenlijke nakomelingen van de Profeet, de zgn. Sjarifs en Sajjids, af. Historisch is over Fatima zeer weinig bekend, maar de vrome overlevering, vooral die van de Sjî’ieten, heeft haar hoe langer hoe meer verheerlijkt, zodat zij geworden is de „vleeswording van alles wat goddelijk is in de vrouwelijke natuur”, en „het loffelijk voorbeeld aller vrouwen”.
In zijn boek Fatima et les Jilles de Mahomet (Rome 1912) heeft pater H. Lammens S. J. getracht de werkelijke historie van haar leven en huwelijk te reconstrueren, waarbij de ideale opvatting geheel wordt vervangen door de schildering van een onbelangrijk bestaan, dat rijk aan ontevredenheid en teleurstellingen was.