Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

FAGNE

betekenis & definitie

kleine onderstreek van het Condroz in België, een van W. naar O. gerichte strook, die door het Z. gedeelte van de provincies Namen en Henegouwen loopt, tussen de Franse grens en de inham bij Givet (z België). Zij bestaat uit een laag, vochtig en moerassig Z. deel en een steil, bebost N. deel.

Dit dubbel geografisch uitzicht heeft aanleiding gegeven tot twee toponymische verklaringen: a. Fagne = fagus = beukenbos; b. Fagne = Fr. terrains fangeux = veen. Vroeger was het grootste gedeelte bebost, maar met laren op dagzomen van koraalkalklenzen. Deze kalkgronden van Sivry, Rance en Froidchapelle leverden mooi rood-grijs marmer (Kasteel van Versailles, Centraal Station te Antwerpen). Uitgestrekte bossen werden ontgonnen en door weiland of bouwgronden vervangen. De hoeven zijn meestal over de weiden verspreid.De moerassige Fagne stemt overeen met de depressie van het Wit Water in de schisten en strekt zich uit van Chimay in het Westen tot de Famenne in het Oosten. In de 16de eeuw dienden deze vochtige gronden als verdediging voor de vesting van Marienbourg, die, ten O., de overtocht van de Maas bij Givet en, ten Z., de onbeboste doorgang van Couvin beheerste.

< >