Duits schrijver (Berlijn 10 Dec. 1882 - Wenen 10 Dec. 1937), van Joodse afkomst, studeerde te Leipzig en te München in de letteren en wijdde zich aan de literatuur. Na allerlei omzwervingen vestigde hij zich te Wenen.
Hij was een zeer begaafd lyrisch dichter, schreef echter ook toneelspelen en schetsen. Bewust distancieerde hij zich van George en diens kring. Lissauer wil tot uitdrukking brengen wat er in het volk leeft. Als lyricus zoekt hij naar nieuwe vormen, naar eenvoud en duidelijkheid. In Wereldoorlog I werd hij bekend als leider van de Deutsche Karpaten-Zeitung. Hij was ook een gevreesd criticus.Bibl.: Gedichten: Der Acker (1907); Der Strom (1912); Der brennende Tag (1916); Die ewigen Pfingsten (1919); Flammen und Winde (1922); Der heilige Alltag (1924) . Eckermann (toneelspel 1921); Yorck (toneelspel, 1921); Von der Sendung des Dichters (essays, 1922); Bilder und Betrachtungen (925); Glück in Österreich (1925) ; Das Weib des Jephtha (1932).
Lit.: B. Diederich in Preuss. Jahrb. Aug. 1914; J. Bab, in: Literar. Echo dl21; G. K. Brand, E. L. (1923).
