(VERGELIJKEND ANATOMISCH)
hebben het vermogen electrische energie op te wekken. Zij komen in allerlei groepen van Vissen voor en zijn dus vele malen onafhankelijk van elkaar in de stamboom der Vissen ontstaan (polyphytetische oorsprong). Zij stemmen overeen door hun opbouw uit electrische elementen, electroplaces genaamd en staan onder de heerschappij van het zenuwstelsel. In de meeste gevallen zijn deze organen phylogenetisch ontstaan uit delen van het spierstelsel. Voorbeelden: bij de sidderrog (Torpedo) liggen de organen als een gepaarde groep van verticaal geplaatste prismatische zuilen aan weerszijden tussen kieuwholte en borstvin. Iedere zuil bestaat uit een reeks van horizontaal geplaatste plaatjes (electroplaces). Bij andere roggen (Raja) vindt men één paar electrische organen langs de wervelkolom. Onder de beenvissen komen electrische organen in de staart voor bij de Afrikaanse Mormyriden (Mormyrus, Gymnarchus) en bij de Zuidamerikaanse sidderaal (Electrofihorus = Gymnotus electricus). In dit laatste geval zijn het twee paar langgestrekte organen, die evenwijdig aan de wervelkolom geplaatst zijn. Terwijl de genoemde organen van het spierstelsel zijn af te leiden, wordt het electrisch orgaan van de Afrikaanse Malapterurus (tot de meervallen behorend) van huidklieren afgeleid, daar het als een onder de huid gelegen mantel een groot deel van het lichaam omgeeft.
PROF. DR J. E. W. IHLE
Lit.: L. D. Brongersma, Electrische organen, in: Leerboek der vergel. ontleedkunde van de Vertebraten, onder redactie van J. E. W. Ihle, dl i (Utrecht 1947).
VERGELIJKEND PHYSIOLOGISCH
Bij de samentrekking van iedere spier ontstaat een potentiaalverschil tussen het werkende en nog rustende gedeelte (actiepotentiaal, actiestroom) en wel wordt het werkende deel negatief t.o.v. het rustende. Dit potentiaalverschil is van een grootteorde van 20 a 30 millivolt. Terwijl het bij de bewegingsspieren (en ook bij actie van klieren) een begeleidend verschijnsel is, is bij de uit spieren (en soms uit klieren) ontstane electrische organen der Vissen de contractiele stof gereduceerd (z hierboven) en omgevormd tot een reeks van door gelei van elkaar gescheiden plaatjes (electroplaces), die het vermogen tot electriciteitspioductie behouden hebben en te zamen bij prikkeling een sterk potentiaalverschil doen ontstaan. De. gelijkheid van hun ontlading wordt door de sterk ontwikkelde en vertakte zenuwen, die het orgaan voorzien, bewerkt. Voor Torpedo (sidderrog) kan het potentiaalverschil 800 Volt en meer bedragen, voor de siddermeerval 280-350 Volt. De ontlading kan willekeurig of reflectorisch optreden. Slagen van de sidderrog en de sidderaal kunnen een krachtige volwassen man omverwerpen. De ontladingen zijn maximaal bij een omgevingstemperatuur van ongeveer 20 gr. C., sterk verhoogde en verlaagde temperaturen doen de kracht afnemen. Hoe groter het dier, hoe sterker de werking. Electrische vissen zijn tegen hun eigen ontladingen en evenzo tegen van buiten af aangebrachte potentiaalverschillen zeer ongevoelig.
Evenals voor de normale spierwerking is voor de actie van het electrische orgaan zuurstof nodig. Een sidderrog kan (evenals het uitgesneden electrisch orgaan) 1000-2000 slagen geven, voordat vermoeienis optreedt. De duur van elke slag is 0,002-0,003 sec. Stoffen als curare (pijlgif), die de spierwerking verlammen, hebben hetzelfde effect op electrische organen. De oorzaak der electriciteitsproductie is dus waarschijnlijk dezelfde als die bij de normale spieren. Dat de werking van electrische aard is, werd reeds in 1772 voor Torpedo door Wolsh vastgesteld en zeer uitvoerig door Davy in 1832 bewezen.
PROF. DR H. J. VONK
Lit.: W. Eilenfeld, Cremers Beitr. z. Physiol. 3, 195 (1926); B. Kisch, Bioch. Zeitschr. 225, 193 (1930); Landois-Rosemann, Lehrbuch der Physiologie des Menschen 23. und 24. Aufl. 1943, pag. 551 en 552; W. Rem ml er, Cremers Beitr. z. Physiol. 4, 151 (Ï93O); H. Rosenberg, Die Elektrische Organe, in: Hndb. d. norm. u. path. Physiol., (Berlin 1928) Tl 8, 2. Hälfte, pag. 876.