Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

DUMONCEAU, Joannes Baptista

betekenis & definitie

graaf, Nederlands militair (Brussel 7 Nov. 1760 - 29 Dec. 1821), was eerst, evenals zijn vader, steenhouwer en nam in 1787 als dragonder deel aan de Brabantse opstand tegen Oostenrijk. Toen deze beweging na korte tijd beteugeld was, begaf hij zich naar Frankrijk, waar hij in 1792, bij het uitbarsten van de oorlog tegen Oostenrijk, een korps van Belgische vluchtelingen vormde, waarover hij als luitenant-kolonel bevel voerde.

Wegens zijn dapperheid bij Jemappes en in de veldtocht van 1793 werd hij op 16 Oct. van hetzelfde jaar tot brigadegeneraal bevorderd en na de slag van Fleurus trok hij met Pichegru naar Holland en werd er Mrt 1795 commandant van ’s-Gravenhage. De Bataafse republiek verleende hem in 1795 de rang van luitenant-generaal.In 1799 hielp hij bij Bergen in Noordholland de Russen en Engelsen bestrijden. Na het ontslag van zijn ambtgenoot Daendels werd Dumonceau het commando over het gehele Bataafse leger in 1803 opgedragen. Na de stichting van het koninkrijk Holland (1806) ging hij als ambassadeur naar Parijs. Bij het uitbarsten van de oorlog tegen Pruisen kwam hij weder bij het Nederlandse leger, veroverde Hamelen, trok naar Bremen en werd in 1806 bevorderd tot maarschalk van Holland, welke titel koning Lodewijk in 1810 op last van Napoleon moest intrekken. Na de veldtocht in Pommeren werd hij lid van de Staatsraad en na het verdrijven der Engelsen van Walcheren in 1809 ontving hij in Apr. 1810 de titel van graaf van Bergenduin. Tijdens de inlijving van Nederland bij Frankrijk was Dumonceau in keizerlijke dienst. De titel van graaf van Bergenduin werd hem Jan. 1811 ontnomen, maar enkele maanden later schonk Napoleon hem de titel van graaf van Bergendal. Aan de veldtochten van 1813 nam Dumonceau actief deel in leidende functies. Tot na de tweede restauratie bleef hij in Franse dienst. Hij keerde in 1815 naar de Nederlanden terug, maar slaagde er niet in een militair ambt te verwerven. Wel werd hem in 1817 een militair pensioen toegekend, terwijl men hem (1820) opnam in de Nederlandse adel. In hetzelfde jaar kozen de Staten van Zuidbrabant hem tot lid van de Tweede Kamer.

Lit.: Ch. Vict. de Bavay, Le général D. (Bruxelles 1850); J. W. van Sypesteyn, Het leven en karakter van J. B. D. (’s-Hertogenbosch 1852); Ned. Adelsboek XXXIX (1941); W. J. J. C. Bijleveld, Opmerkingen over het Ned. Adelsboek (’s-Gravenhage 1949).

< >