Engels staatsman (Baldwin Brightwell 10 Mrt 1573 - 15 Febr. 1632), vergezelde in 1602 de gezant Thomas Parry als secretaris naar Parijs. In 1604 trad hij in gelijke functie in dienst van Hendrik, graaf van Northumberland, wiens gunsteling hij weldra werd.
Toen Northumberland in 1605 wegens deelneming aan het buskruitverraad gevangen werd genomen, werd ook hij gearresteerd , maar spoedig weder vrijgelaten. Hij had in het eerste parlement onder Jacobus I sinds 1604 zitting en werd in 1610 tot ambassadeur bij de republiek Venetië benoemd. In 1616 volgde zijn benoeming bij de Staten Generaal der Nederlanden. Als zodanig had hij zitting in de Raad van State, welk recht hij behield, toen in hetzelfde jaar de pandsteden werden gelost door terugbetaling van het aan Engeland verschuldigde.
Hij heeft een belangrijke invloed uitgeoefend op de geschiedenis van Nederland, eerst doordat hij zich, op last van Jacobus I, die vooral sinds deze aflossing op Oldenbarnevelt gebeten was, mengde in de godsdiensttwisten. Hij steunde daarin Maurits en de Contraremonstranten en bestreed, tot tweemaal toe in de Staten-Generaal verschijnend, de „dwaalleer” der Arminianen. Vooral werd Maurits door hem aangezet tot krachtige maatregelen (tegenover de Franse gezant Du Maurier, die Oldenbarnevelt steunde) en pleitte hij voor een Nationale Synode. Toen zijn Oratie in de Staten-Generaal gedrukt werd en beantwoord door het scherpe pamflet De Weeghschael, eiste hij verbod hiervan en voldoening wegens de belediging Jacobus aangedaan.
Dit verscherpte de strijd zeer en deed de provincies feller dan ooit tegenover elkaar staan. Na 1618 steunde hij nog steeds de Calvinisten en had daardoor bij de nieuwe bewindhebbers grote invloed. Die gebruikte hij vooral om te komen tot meer samenwerking in de koloniën en tot wegneming van de nadelen van de concurrentie tussen beide landen. Dit slaagde echter niet (Amboina, 1623, en het optreden van J.
P. Coen), toch trachtte hij de beide staten te doen samengaan en bewerkte in 1624 een subsidieverdrag met Engeland. Kort daarna echter ontstonden nieuwe moeilijkheden, doordat hij de Spaansgezinde politiek van Jacobus en Karel I steunde en de Staten tevergeefs trachtte te bewegen hulp te geven aan Engeland tegen Frankrijk (La Rochelle), terwijl hij bovendien geprikkeld werd, doordat in 1626 de Staten-Generaal besloten, dat voortaan geen Engelsman meer in de Raad van State zitting zou hebben. In Apr. 1628 vertrok hij, werd begiftigd met de titel van burggraaf van Dorchester en werd Dec. 1628 staatssecretaris.
Zijn Lettres, Mémoires, Négociations bevatten zeer veel gegevens omtrent het Bestand en de internationale verwikkelingen van die tijd (zij omvatten de jaren 1610-1628).Bibl.: Letters, ed. by Phil. Yorke, lord Hardwicke (met biogr., 1757); Correspondence, ed. by Sir Thom. Philips (1841); vele brieven in: T. Birch, Court and Times of James I and Charles I.