Onder drank worden hier alleen verstaan alkoholhoudende, of zoals de Drankwet ze thans noemt „sterke” en „zwak alkoholische” dranken. In de oorlogsjaren is het misbruik allerwegen verminderd maar het nam tevens nieuwe vormen aan, ook door het slechte voorbeeld van militairen en het op-hol-slaan van de jeugd.
Vóór Wereldoorlog II was het gebruik in de Westeuropese landen gemiddeld meer dan ƒ 400 per jaar per mannelijke volwassene. In de fabriekscentra en de grote havensteden wordt dit bedrag, mede door de sterk gestegen prijzen, thans nog wel bereikt. Over het algemeen neemt in de laatste tijd het gebruik zienderogen toe, helaas ook onder de jeugd en de vrouwen, speciaal in welgestelde kringen. Terwijl het aantal processen-verbaal wegens openbare dronkenschap van 10.930 in 1939 daalde op 7998 in 1941, was het van 1 Apr. 1948 t/m Mrt 1949 18.768. In Rotterdam bedroeg het van 1 Apr.-1 Oct. 1945 slechts 11, doch in de volgende 6 maanden reeds 161 en in 1948 1255. Ook uit Noord-Amerika komen op dit punt zeer verontrustende berichten. De alkoholproducenten bedienen zich van vaak zeer onwaardige reclame in pers en radio en offeren daarvoor $ 50.000.000 jaarlijks op in Amerika.A. Wetgeving
De houding van de Staat en de wetgeving ten aanzien van het alkoholvraagstuk loopt in de verschillende landen zeer uiteen. Geheel afzijdig is zij nergens. Om misbruik tegen te gaan heeft men overal de drankverkoop aan beperkende bepalingen onderworpen.
Engeland
Een jaarlijks te vernieuwen vergunning (license) is nodig voor de verkoop van sterkedrank, bier en wijn, alsook voor gebruik ter plaatse of elders. Een permanent comité verleent deze voor een bepaald lokaal. Sedert 1905 kunnen zij tegen schadeloosstelling worden ingetrokken. Het voor deze „afkoop” benodigde geld wordt door de overige vergunninghouders bijeengebracht. In 1935 daalde het aantal vergunningen in Engeland en Wales van 99.478 tot 75.528, d.i. van 29,27 tot 18,9 per 10.000 inw. door afkoop, hetgeen £ 21.716.000 kostte. Zonder vergunning heeft men echter de „clubs” — met de Nederlandse sociëteiten te vergelijken — waarvan het aantal tussen 1905 en 1938 toenam van 6589 tot 16.297.
Schotland
heeft ook dit vergunningenstelsel met afkoop, waardoor de laatste 50 jaar het totale aantal vergunningen met een derde verminderde. Sedert 1920 is een „local option”-wet in werking, die aanvankelijk enige vermindering teweegbracht, doch de laatste jaren weinig effectief is.
Frankrijk
Na Wereldoorlog I is het gebruik van absint verboden en bestaat een wet om het aantal tapperijen van sterkedrank te verminderen. Toch zijn er nog ca 500.000, wat — ongeacht de bieren wijnhuizen — percentsgewijs meer is dan in Nederland vóór 1881. De oorlogsrantsoenering is wel is waar gehandhaafd doch wordt niet streng nageleefd.
Over Duitsland valt niets met zekerheid te zeggen. De wet van 1879 machtigde de Duitse staten de concessies voor drankneringen afhankelijk te maken van de behoefte. Het resultaat was niet bevredigend. Na zeer moeizame voorbereiding verleende een nieuwe wet de staten de bevoegdheid het aantal verkoopplaatsen van sterkedrank te beperken en „Sperre” toe te passen. De nationaal-socialistische regering nam allerlei maatregelen ter bestrijding van het alkoholisme en zijn gevolgen, maar ook op dit gebied vernietigde de jongste oorlog alles.
Zweden
In het begin der 19de eeuw was de vervaardiging van drank volkomen vrij. De boeren verstookten hun producten tot drank. Na 1830 werden deze branderijen verminderd van 175.000 in 1830 tot 24.000 in 1850. Volgens de in 1869 aangevulde nieuwe wetgeving mochten de gemeenten de drankverkoop al of niet toestaan, wat op het platteland tot bijna volkomen verbod leidde. In 1865 werd te Gothenburg een vennootschap (bolag) opgericht om de drankgelegenheden te pachten, „in het belang der drankbestrijding”. De leider van de zaak was niet bij de drankverkoop geïnteresseerd. Een gedeelte van de winst werd besteed voor ambachtsonderwijs. Dit stelsel werd allengs algemeen maar de bestemming van de winst gewijzigd. Volgens het in 1917 ingevoerde zgn. Brattse-systeem mocht drank alleen gebruikt worden bij de maaltijden, dus in restaurants e.d. en is het gebruik elders afhankelijk van een permissieboek (motbok) en gebonden aan een rantsoen van hoogstens 5, later 4, nu 3 l per maand, ca 12 maal het hoofdelijk verbruik in Nederland, dat in bijzondere gevallen kan worden verhoogd. Aan drankzuchtigen wordt het motbok geweigerd. De baten komen aan het Rijk, dat over 1943-’44 bij een begroting van totaal ruim 2529 millioen kronen 444½ millioen uit alkoholhoudende dranken ontving. De openbare dronkenschap steeg met het aantal motboks, voor mannen van 8,2 per 1000 inw. in 1938 tot 10,03 in 1942 en voor vrouwen van 0,1 tot 0,14. Opmerkelijk is dat in Zweden bier met hoogstens 2,8 pct alkohol als „alkoholvrije drank” wordt aangemerkt en zelfs door „geheelonthouders” wordt gedronken.
Noorwegen
De wet van 1871 nam het Zweedse stelsel over. Hier heten de vennootschappen samlag en de overwinst komt aan velerlei organisaties van algemeen belang en aan de drankbestrijding ten goede. Dit schijnt de goede zijde te zijn; het drankgebruik is echter door deze wet zeer weinig afgenomen. Van Kerstmis 1916-Apr. 1927 is in Noorwegen alle sterkedrankverkoop en korte tijd zelfs die van zware wijnen verboden geweest. Bij de opheffing van het verbod is het oude systeem hersteld, dat echter ook inhield, dat in de landelijke gemeenten geen drankverkoop toegestaan werd en in de steden bij volksstemming eveneens verboden kon worden. Bovendien heeft menige plattelandsgemeente ook de bier- en wijnverkoop verboden. Tijdens de Duitse overheersing heeft Quisling het local-option-systeem afgeschaft. Het is thans weer ingevoerd en er hebben in Jan. 1946 in 14 steden hierover stemmingen plaats gehad. Tegenover de laatste stemmingen zijn de verbodsvoorstanders achteruit gegaan. In 8 steden is het vroegere verbod gehandhaafd. Tot de 6 andere behoort Stavanger, naar het zielental de vierde stad van Noorwegen, waar sedert 1926 verbod was.
Denemarken
Sedert 1907 heeft Denemarken local option. Tot 1946 hadden er 1352 stemmingen plaats met 745 „droge” en 607 „natte” overwinningen. Er zijn 1303 gemeenten zonder dranknering, waarvan 127 volledig „droog”. In 1934 werd een koninklijke commissie ingesteld om het alkoholvraagstuk te regelen en een nieuwe wet voor te bereiden. De oorlog deed haar werk stopzetten.
Rusland
biedt ons weinig stof, want het omsluit zijn werk met grote geheimzinnigheid. De alkoholbestrijding is een deel van het culturele werk van de Staat. De bewering dat er geen alkoholisme is, mist elke bewijsgrond. Tijdens Wereldoorlog I werd het gebruik van sterkedrank verboden. De Sovjet herstelde het onder beperkende bepalingen. Naar verluidt heeft hij tijdens Wereldoorlog II krachtige maatregelen getroffen.
Van Tsjechoslowakije valt alleen te melden, dat er een nieuwe drankwet in voorbereiding is.
Bulgarije
Een voor enige jaren ingevoerde wet zal onder leiding van een daartoe speciaal aangestelde inspecteur — een geheelonthouder — krachtige toepassing vinden.
Finland en Zwitserland
hebben een staatsmonopolie, Finland volledig en Zwitserland met particuliere kleinverkoop. In beide landen wordt een gedeelte van de winst (in Zwitserland 5 pct) ter beteugeling van het alkoholisme aangewend. In beide landen is de wijn vrij en ook het bier, behoudens belastingen.
Noord-Amerika
Hier zijn reeds sedert de tweede helft der 18de eeuw krachtiger maatregelen getroffen dan ergens elders. Na 1779 verboden verschillende staten het gewone debiet geheel, maar trokken het verbod later weer in. Nadat Maine in 1851 met een volledig verbod voorgegaan was, volgden andere staten (totaal 22) zijn voorbeeld. In 1909 nam het Congres een wet aan, die de „droge” gebieden tegen de invoer en verkoop verboden. Drie pogingen om het algemene verbod in de Grondwet op te nemen slaagden niet, wel echter een voorstel in Dec. 1915 bij beide Huizen gelijktijdig gedaan, dat 1 Aug. 1917 wet werd. Eerst op 16 Jan. 1920 werd het verbod van kracht. Inderdaad kan worden gezegd, dat de openbare mening, voor zover zij tot uiting kon komen, in overgrote meerderheid het verbod wenste; zij bleef echter veelal verborgen. In de aanvang waren de gevolgen van het verbod zeer gunstig. Maar spoedig bleek, dat in de hoogste regeringskringen weinig neiging bestond, maatregelen te treffen om de uitvoering te verzekeren. Zo was de weg geopend voor steeds brutaler ontduiking. De breed vertakte smokkelhandel bevorderde het banditisme stellig, en werd zelfs als de bron aangewezen. Door de grote economische crisis deden de enorme bedragen, die de schatkist aan belastingen derfde, zich sterk voelen. Dat alles te zamen wijzigde de openbare mening grondig, waardoor een overgrote meerderheid voor de opheffing van het verbod verkregen werd. Voor het eerst sedert het bestaan van de Unie werd een voorstel tot het uit de Grondwet lichten van een amendement aangenomen. Dat moest opnieuw door ten minste 36 staten bevestigd worden. In 8½ maand was de intrekking van het amendement door 37 staten bevestigd. Slechts twee — Noord- en Zuid-Carolina — hadden zich er tegen verklaard. Maar hiermee is geheel Amerika nog niet „nat”; 29 staten, met meer dan de helft der Amerikaanse bevolking, behielden het verbod; 16 krachtens grondwettelijk en 13 krachtens gewoon wettelijk verbod. Bovendien geldt in vrijwel geheel Noord-Amerika het local-option-stelsel. Van de tussen 1933 en 1944 gehouden 15.000 stemmingen waren rond 9000 gunstig voor de verbodsvoorstanders. In 1945 waren volledig „droog” (bone-dry) 3565 steden en 508 graafschappen. Thans verbiedt nog een bondsstaat Oklahoma, alle alkoholhoudende dranken, behalve bier. In Mississippi geldt dit voor alle dranken, behalve voor bier en wijn met minder dan 4 pct alkohol. In verscheidene staten is de verkoop van alkoholhoudende dranken verboden. Tijdens Wereldoorlog II is het, na herhaalde behandeling in het Congres, niet gelukt verbod van alkoholhoudende dranken in de militaire cantines te verkrijgen. Intussen werden de branderijen tot fabrieken voor industriële alkohol ingericht, maar in 1944 en 1945 werd gedurende resp. 1 en 2 maanden de vervaardiging van drank toegestaan. Daar het biergebruik sterk toenam ten koste van het graan voor de voeding, werden pogingen gedaan, het beschikbaar stellen daarvan in te krimpen; met weinig succes. Het graan voor alkohol was van 3.677.840 barrels in 1940 gestegen tot 6.267.211 in 1945. De hoeveelheid van 1940 werd toen als limiet gesteld (een barrel is 75 l). Het alkoholgehalte van het bier werd tot 3,2 pct verminderd. Over 1944-1945 bedroeg het gebruik der bevolking per hoofd: gedistilleerd 4,17 l, wijn 2,64 l en bier 67,15 l. Sedert de opheffing van het verbod steeg het gebruik, uitgedrukt in zuivere alkohol, van 0,567 gallon in 1934 tot 1,556 gallon in 1945 (een gallon is 3,78 l).
Canada
heeft een stelsel van staatsmonopolie door verkoop vanwege de Staat voor gewoon gebruik, onder verschillende beperkingen.
Nederland
De Nederlandse Drankwet dateert van 1881. Het drankgebruik was toen zeer groot — in de jaren 1876-1880 gemiddeld 9,85 l ad 50 pct per hoofd — en daarmede in overeenstemming ook het aantal drankverkoopplaatsen —1 op elke 92 inw. — en de openbare dronkenschap. De kennis van het alkoholvraagstuk was zeer beperkt. De dronkenschap werd strafbaar gesteld en enkele maatregelen werden getroffen om die te beperken. Het aantal verkoopplaatsen werd beperkt en een gemeentelijk vergunningsrechtwerd ingevoerd. Allerlei personen werden afgewezen als ongeschikt voor vergunninghouder, hetzij om persoonlijke eigenschappen, hetzij om hun werkkring. Strenge selectie en hoge eisen maakten het mogelijk, vele localiteiten vergunning te weigeren resp. deze in te trekken. Na de invoering van de wet bleven er 33.201 vergunningen over, terwijl het wettelijk maximum 13.731 bedroeg. Een termijn van 20 jaar werd als overgangstijdperk gesteld in de verwachting, dat het overcompleet dan zou zijn verdwenen. In 1900 was echter de verhouding nog ca 24.000 tegen 16.000. Een wetsherziening vóór 1 Mei
1901 mislukte, de termijn werd met 3 jaar verlengd. In de wet-Modderman heeft toen minister Kuyper een belangrijke wijziging aangebracht. Het bestaande aantal vergunningen en ook de maxima werden gehandhaafd. Maar de Kroon kreeg de bevoegdheid elke 5 jaar op „voorstel van den Gemeenteraad, Gedeputeerde Staten gehoord” een maximum te verlagen, en te bepalen, dat geen nieuwe vergunningen zouden worden verleend, al of niet met het doen vervallen van alle, na 1 Mei 1904 verleende vergunningen. Alle vergunningen werden voortaan geacht van jaar tot jaar te zijn verleend. Gedeelten van gemeenten konden een eigen maximum krijgen, ja zelfs van vergunningen worden bevrijd, evenals bepaalde dagen geheel of gedeeltelijk van de verkoop. Als contrôlemiddel werden de bier- en wijnhuizen aan een verlof en de mogelijkheid van beperkende voorschriften — en intrekking — onderworpen en werd zelfs een verlof voor de verkoopplaatsen van alkoholvrije dranken ingesteld.
In verhouding tot de bevolking is het aantal vergunningen allengs vrij sterk afgenomen. Het varieert thans van ca 1 op ca 340 zielen in Limburg tot 1 op ca 800 in Utrecht. Terwijl het wettelijke maximum op 1 Mei 1931 nog 23.148 was, bedroeg het werkelijke aantal 16.561; dit is na het invoeren der nieuwe wet van 1931 nog belangrijk gedaald. Het aantal vergunningen in Nederland bedroeg in 1882: 32.422, in Mei 1908: 22.960, in Mei 1933: 16.505 en 1 Mei 1944: 15.994, d.i. per 1000 inw. resp. ca. 8, 5, 2 en 1,8. De nieuwe wet stelde de „vergunningen voor maatschappelijk verkeer” in. Zij moeten voldoen aan bij K.B. te stellen eisen en hebben speciale voorrechten.
Het drankgebruik is intussen tot ca een vierde gedaald. Een bepaalde oorzaak hiervan is niet aan te wijzen. Het drankvraagstuk is zeer gecompliceerd. Een oorzaak van de afneming kan o.a. ook liggen in de accijns, maar ondanks het hoge bedrag (ƒ 320.- per hl ad 50 pct) steeg het gebruik na de oorlog belangrijk: in 1938 1,46 l per hoofd der bevolking, in 1948 3 l. Krachtens de Beneluxovereenkomst de accijns eerlang f 475.-. Hij was per 1 Febr. 1931 ƒ 220.-.
Op 1 Mei 1930 moesten de aan naamloze vennootschappen verleende vergunningen vervallen. Dat, alsmede intussen aan het licht getreden leemten in de wet, noopte tot een nieuwe herziening, die weer een moeilijk verloop had; zij trad 1 Mei 1932 in werking. De Drankwet is thans „de wet houdende bepalingen tot regeling van den kleinhandel in alkoholhoudende dranken”. De strijd tegen de alkohol is tot een sociaal-hygiënisch werk uitgegroeid en de uitvoering van de wet thans toevertrouwd aan de dienst der volksgezondheid. De alkoholhoudende dranken worden nu verdeeld in sterke en zwak-alkoholische. De bepalingen omtrent aantal, beperking, eisen enz., die voor de vergunningen gelden, zijn met de nodige veranderingen ook op de verloven A — die voor zwak-alkoholische dranken — toepasselijk gemaakt. Merkwaardig is echter, dat het oude maximum van 1881 daarvoor geldig verklaard is — en verlaging daarvan voorlopig nagenoeg buitengesloten — terwijl met uitzondering van Limburg en Zeeland — en ook daar nog in 3 hunner gemeenten — overal het bestaande aantal lager was, zelfs 19½ - 65 pct.
Tijdens Wereldoorlog II is met verschillende bepalingen van de wet de hand gelicht: de zgn. „droge” wijken zijn opgeheven en aan de vergunninghouders, die hun nering moesten prijsgeven of verwoest zagen, is gelegenheid gegeven elders — in afwijking van de wettelijke bepalingen — een bedrijf te vestigen. De normale toestanden zijn na de oorlog niet teruggekeerd. De bieraccijns is van 1 Febr. 1941 tot 11 Aug. 1944, met inbegrip van toen opgelegde 100 opcenten, zesmaal verhoogd: van ƒ 1,50 op ƒ 11,20 per hectolitergraad. Het alkoholgehalte bedroeg in de zomer 1946: donker lager bier slechts 2,1 à 2,3 pct en stout 3,2 pct.
België
De zgn. wet-Vandervelde van 29 Aug. 1919 verbiedt de verkoop van sterke dranken in alle openbare lokalen. De wet wordt echter practisch ontdoken door zeer talrijke „cercles privés” of clubs, waar deze dranken worden geschonken, alhoewel een besluitwet van 1939 deze kringen gelijkstelt met de „voor het publiek toegankelijke plaatsen”. In de detailhandel (likeur- en kruidenierswinkels) mag sterkedrank verkocht worden per hoeveelheid van min. 2 l en max. 6 l.
Na Wereldoorlog II werd, ten aanzien van het aanmerkelijk gestegen verbruik van bier en alkoholische dranken, het alkoholvraagstuk weer actueel. Een wetsvoorstel van 9 Dec. 1947 werd ingediend ter aanvulling en verscherping van de wet van 1919. Daarnaast dient echter een stroming vermeld, die op afschaffing van bovengenoemde wet aanstuurt: in die geest werd op 16 Juni 1948 een wetsvoorstel ingediend, dat de vrije verkoop van sterke drank verdedigt, mits het invoeren van een stelsel van vergunningen en speciale sancties voor jeugdige delinquenten.
B. Verenigingen Van Drankbestrijding:
matigheids-, afschaffings- en geheelonthoudersverenigingen. Dat het drankvraagstuk zeer ingewikkeld is, blijkt wel als men wil vaststellen waardoor de afneming van het alkoholgebruik wordt veroorzaakt. Door de verhoging van het economische, morele en intellectuele peil der natie, zegt men. Zeker, maar ten dele. Men noemt de invloed van sommige politieke partijen en van de vakbeweging. Maar toch zeker in de eerste plaats door de verenigingen van drankbestrijding. Er waren aanvankelijk slechts matigheidsverenigingen; toen ontstonden er afschaffingsverenigingen, waarvan de leden ook door persoonlijke onthouding, zich met kracht tegen de sterke drank keerden. Vervolgens kwamen, eerst sporadisch, maar later veelvuldig en met groot ledental, de geheelonthoudersverenigingen op.
Reeds in de oude geschiedenis en de middeleeuwen treffen wij verenigingen van drankbestrijding in verschillende vorm aan, maar de huidige organisaties dateren uit het laatst der 18de en het begin der 19de eeuw en wel in Amerika, waar wij in 1762 de Friends of Pennsylvania (onthouding van sterkedrank) aantreffen. In 1826 werd de American Temperance Society opgericht, die — snel gegroeid — in 1833 zijn eerste congres hield en in dat jaar reeds een millioen leden en ca 6000 afdelingen telde. In 1851 werd de Independent Order of Good Templars (I.O.G.T.) gesticht, die zich allengs over de gehele wereld uitbreidde. Ongeveer gelijktijdig gaf John Wesley in Engeland de stoot aan de beweging, terwijl in Duitsland de arts Hufeland, die reeds in 1796 een geschrift tegen de drank had gepubliceerd, dat deed en in Nederland in 1798 het Bataafsch Genootschap tot Nut van het Algemeen — thans de Maatschappij tot Nut van het Algemeen — Het Morgenslokje uitgaf, en er verschillende andere geschriften verschenen, w.o. een door het Prov. Utrechtsch Genootschap met goud bekroond: Over het onmatig gebruik van sterken drank van dr Herckenrath. Te Amsterdam, Utrecht, Groningen, Drachten en Rotterdam werden verenigingen tot afschaffing van sterkedrank opgericht. In Zweden stichtte Per Wieselgren de eerste vereniging, die in korte tijd een kwart millioen leden telde.
In Ierland werd in 1829 de eerste afschaffersvereniging opgericht. Schotland en Engeland volgden spoedig. In 1838 trad in Ierland een eenvoudig Franciscaner pater — Matthew — op als vurig kampioen voor de geheelonthouding. Binnen een paar jaar legden meer dan 2 mill. personen in zijn handen de geheelonthoudersbelofte af en zelfs tot Amerika strekte hij zijn werk uit. De economische inzinking met hevige hongersnood in Ierland vernietigde dit werk weer volkomen in de jaren vóór 1850, mede doordat elke vorm van organisatie ontbrak.
In Engeland werd in 1831 de British and Foreign Temperance Society opgericht, maar in 1832 stichtte een groepje eenvoudige wevers te Preston een vereniging tegen de sterkedrank, die twee jaar later de eerste geheelonthoudersvereniging werd, allengs over geheel Engeland haar invloed uitoefenende en zo de kiem leggende voor de latere Europese geheelonthoudersbeweging. In Engeland kreeg overigens, gelijk in Noord-Amerika, de beweging een onmiskenbaar kerkelijk karakter (Baptisten, Kwakers, Leger des Heils). Behalve op medisch voorschrift en voor kerkelijke doeleinden was de onthouding „teetotal” (total for ever and ever). Later volgden o.a. de Church of England Temperance Society, de Catholic Total Abstinence League of the Cross, de British Medical Temperance Association.
In Pruisen had koning Frederik Willem III in 1803 naar aanleiding van het geschrift van Hufeland, het Branntweinedikt uitgevaardigd, maar in 1833 riep hij de hulp van Noord-Amerika in, waarna Robert Baird overkwam en 11 Febr. 1838 de eerste vereniging van onthouding van sterkedrank — de Alkoholgiftgegnerbund — stichtte. In 1840 telde zij reeds bijna 50.000 leden. Ook buiten Pruisen — o.a. in Zweden — strekte Baird zijn werk uit. Het ging echter in de onrust van het midden der 19de eeuw weer teniet.
In Duitsland treffen wij later aan enige R.K. Mässigkeitsbruderschaften en Evang. Christ. Enthaltsamkeitsvereine, die vervolgens een Zentral Verband vormden. In 1833 werd de Deutscher Verein gegen den Missbrauch geistiger Getränke opgericht, die na 1920 de D. V. gegen den Alkoholismus heet. Deze kiest geen partij in de vraag „matigheid, afschaffing of geheelonthouding”. De Goede Tempelieren kregen ook gaandeweg voet in Duitsland. Later ontstonden verscheidene „Vak”Verenigingen van geheelonthouders. In 1889 werd de Deutscher Alkoholgegnerbund opgericht, in 1895 opgelost in de Intern. Verein zur Bekämpfung des Alkoholgenusses. In het „Derde Rijk” werd de alkoholbestrijding krachtig ter hand genomen en het werk meer gecentraliseerd. Er werd een Reichsstelle gegen die Alkohol- und Tabakgefahren gesticht, met als voorzitter de leider van de Rijksgezondheidsdienst, die op ruime schaal onder alle takken van dienst, de vrouwen en de jeugd tal van uitnemende geschriften verspreidde. Het werk van de Goede Tempelieren, speciaal het internationale, werd beperkt. De afzonderlijke verenigingen, o.a. de Goede Tempelieren, de Alkoholgegnerbund en Katholieke en Protestantse organisaties hebben het werk van de in 1945 verdwenen Reichsstelle hervat.
In Zweden werd eerst een matigheidsvereniging gesticht, daarna een afschaffingsvereniging, die in 1845 reeds 45.000 leden telde. In 1873 werd een nieuwe vereniging opgericht, die sedert 1876 een geheelonthoudersvereniging is. In 1879 kregen de Goede Tempelieren vaste voet in Zweden en tellen thans rond 113.000 volwassen en 200.000 jonge leden. Daarnaast zijn er nog ca 150.000 georganiseerde volwassen geheelonthouders en 25.000 jongeren.
In Noorwegen treffen wij in 1836 te Stavanger de eerste vereniging aan. In 1841 te Kristiania een vereniging, die het „niet-schenken” in haar reglement opnam. Sedert 1877 werden loges van de Goede Tempelieren opgericht, met thans ca 40.000 leden. Verschillende andere geheelonthoudersverenigingen omvatten met de jeugdleden in ca 1000 afdelingen ruim 165.000 leden en 200.000 jongeren.
Het kleine Finland telt thans nog 95.000 volwassen geheelonthouders en bijna 100.000 georganiseerde kinderen. Met kracht wordt daar het werk der drankbestrijding door de Staat en door particulieren hervat.
Ook in Denemarken stichtte Baird in 1841 een vereniging, maar ook hier ging na korte bloei die beweging teniet. In 1879 en 1880 werden geheelonthoudersverenigingen opgericht, die in 1881 samensmolten en thans een 50.000 leden tellen. Daarnaast zijn er vele Goede Tempelieren, leden van de Witte Band en van het Blauwe Kruis, kerkelijke verenigingen, enz. Totaal is ca 2 pct per volwassen lid der bevolking als geheelonthouder georganiseerd. Omstreeks 1935 was dit 3 pct!
Zwitserland bleef vrij van Amerikaanse invloeden. In 1830 treffen wij echter ook daar een matigheidsvereniging aan. In 1877 stichtte de predikant Rochat een reddingsvereniging, waarvoor de geheelonthouding een middel was. Het werd een reddings- en anti-kroegvereniging, die thans een 40.000 leden telt, maar zich ook over andere landen uitbreidde, o.a. Frankrijk, Duitsland, Denemarken (hier ca 40.000 leden), terwijl de Nederlandse Prot. geheelonthoudersvereniging (N.C.G.O.V.) zich erbij aangesloten heeft. Ook de Goede Tempelieren kregen vaste voet in Zwitserland. Forel heeft in 1890 de Ver. z. Bekämpfung d. Alk. Genusses opgericht, in 1895 gevolgd door de Kath. Abstinentenliga. Zwitserland telt thans ca 39.000 volwassen en 50.000 jongere geheelonthouders.
Tegenover de nu genoemde leveren over het algemeen de andere Europese landen geen georganiseerde drankbestrijding van betekenis op, met uitzondering van:
België
Hier bestaat een Nationaal Comité tegen het Alcoholisme, gevestigd te Brussel, en belast met het coördineren en aanwakkeren van de activiteit van de vele verenigingen, die in het land werkzaam zijn. Het Nationaal Comité is aangesloten bij het Internationaal Bureau tegen Alkoholisme te Lausanne. Het voert propaganda in de pers en de radio en door middel van de film en aanplakbiljetten. Aan te stippen valt dat het jaarlijks, de derde Dinsdag van Nov., onder de bescherming van het ministerie van Openbaar Onderwijs een anti-alkoholische schooldag inricht in al de lagere scholen van het land. De uitbreiding van deze actie tot het middelbaar onderwijs is thans voorzien. Het Nationaal Comité en sommige belangrijke verenigingen houden zich eveneens bezig met de reclassering van de drankzuchtigen; zij verlenen ook medische en sociale hulp.
Wat de afzonderlijke bonden betreft, hier dienen als de invloedrijkste en meest actieve vermeld: Sobriëtas (federaties in de provincies Antwerpen, Brabant, Limburg, Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen) en Caritas-Beweging voor de studerende Jeugd van het Vlaamse Land, alle aangesloten bij de Landelijke Federatie der Katholieke Matigheidsbonden van België. Actief zijn ook l’Etoile Bleue-Y.M.C.A. (Verviers) en De Goede Tempelieren (Gent). Daarnaast bestaan nog een negental verenigingen. Alle zijn aangesloten bij het reeds vermeld coördinerend lichaam, Nationaal Comité tegen het Alcoholisme.
Nederland
„Met beschroomdheid” gaf dr W. Egeling te Haarlem in 1842 een brochure uit: Middelen ter beteugeling van het misbruik van sterken drank, die de stoot gaf tot het op 12 Sept. 1842 te Leiden oprichten van de eerste nationale vereniging van drankbestrijding, de Nederlandsche Vereeniging tot Afschaffing van sterken drank, in 1899 omgezet in de Nederl. Vereen. tot Afsch. van Alcoholhoudende Dranken, dus een geheelonthoudersvereniging. Na 1900 is het ledental geleidelijk tot over de 20.000 gestegen en het aantal afdelingen tot ca 400, sindsdien tot 15.000 leden en 300 afdelingen gedaald. In 1875 was intussen de Multipatiorsbond, later Volksbond tegen Drankmisbruik opgericht, een matigheidsvereniging, die een ledenaantal van ca 13.500 bereikte, maar thans hoogstens 7000 leden telt. In 1881 werd de Nationale Christen Geheelonthouders Vereeniging opgericht, op (orthodox) Protestants Christelijke grondslag (thans ca 7700 leden). Het feit, dat zij het „niet-schenken” niet verplicht stelde, deed de Ned. Chr. G. O. Bond (1892) ontstaan, die echter na Wereldoorlog I weer verdween. In 1897 stichtten enkele geheelonthouders de Alg. Ned. G. O. Bond (thans 2400 leden). 1 Apr. 1899 verenigden verschillende R.K. drankbestrijdersverenigingen zich in de Ned. Bond van R.K. Verenigingen tot bestrijding van het Drankmisbruik Sobriëtas, die gereorganiseerd werd, het laatst in 1947. Zij is nu een Organisatie van Katholieken tot bevordering van de zedelijke hoofddeugd van matigheid en tot bestrijding van het alkoholisme. Van de vier doeleinden is b, de bestrijding van het alkoholisme wel de voornaamste. Dit blijkt o.a. uit de bepaling van de statuten, dat de aangesloten organisaties bestaan uit twee groepen van leden: A Geheelonthouders en B onthouders van sterke dranken, die zich verplichten in het gebruik van andere alkoholhoudende dranken kennelijk matig te zijn. In Sobriëtas zijn nu o.a. opgenomen: de Dr Ariënsvereniging tot herstel van alkoholisten en St Franciscus, de R.K. vereniging tot bevordering van de nuchterheidsgedachte bij het snelverkeer. Zij heeft meerdere secties, w.o. de St Annavereniging, bestaande uit kinderen tot 14 jaar, die alkoholvrij werden opgevoed en jongens en meisjes van 14-18 jaar. De Gereformeerde Ver. v. Drankbestrijding is als afschaffersvereniging opgericht in 1907 en werd in 1913 een geheelonthoudersvereniging. Zij telt thans ruim 2500 leden, de Chr. Vrouwen G. O. Unie (1893) slechts 400 leden. De Goede Tempelieren hebben in Nederland ook leden gekregen (thans ca 2200). Verder zijn er enkele verenigingen, zoals de Ver. v. G. O. onder Spoor- en Tramwegpersoneel met 2200 leden, de Ver. voor Alcoholbestrijding bij het Snelverkeer. Ten slotte enige jeugdverenigingen: de Ned. Christen G.O.B., de Jongelieden G.O.B. en de Vrije Jeugd Beweging van Mrt 1948, de Jeugdbond voor Onthouding.
Hulp van drankweerverenigingen, die een advies- of consultatiebureau hebben, kan het slachtoffer zelf inroepen. Wanneer berouw hem daartoe drijft, is de prognose voor het geval meestal gunstig. In de regel nodigt een der bureau’s een wegens dronkenschap geverbaliseerde uit, zich onder de hoede van de vereniging te stellen. Volgt een veroordeling, dan kan deze voorwaardelijk zijn, mits de veroordeelde gedurende de proeftijd onder toezicht van een consultatiebureau voor drankbestrijding wordt gesteld. Hetzelfde kan bij voorwaardelijke invrijheidstelling bepaald worden, indien het misdrijf het gevolg is van alkoholmisbruik. Belangrijk voor de drankbestrijding is de mogelijkheid, dat iemand onder curatele gesteld wordt „wegens gewoonte van drankmisbruik”. Dat kan zowel op verzoek van de familie, van hem of haar zelf, of van het Openbaar Ministerie. Niet alleen kan daardoor de alkoholist het beheer over zijn middelen ontnomen worden, zodat van zijn inkomsten zijn gezin onderhouden kan worden, doch tevens bedreigt hem nu steeds de opneming in een sanatorium voor alkoholisten, waarin de curator hem kan doen plaatsen.
De middelen, die bij de drankbestrijding op verzoek of als dwangmiddel kunnen worden toegepast, zijn:
1. Onder contrôle stellen van een bureau. Dit eist de belofte van geheelonthouding, dringt aan op aansluiting bij een geheelonthoudersvereniging en draagt zorg, dat de belofte wordt nageleefd.
2. De bedreiging met tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk vonnis.
3. Onder-curatelestelling.
4. Vrijwillige of gedwongen opneming in een inrichting voor alkoholisten. De sanatoriumbehandeling duurt tenminste één jaar.
P. VAN DER MEULEN