Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

DIEPZEEFAUNA

betekenis & definitie

de fauna, die op grote diepte in zee leeft. Deze verkeert onder bijzondere omstandigheden.

Het zonlicht dringt daar niet door, zodat planten er niet kunnen leven. De dieren zijn dus van hun stapelvoedsel (zie oecologie) verstoken en voeden zich waarschijnlijk, voor zover het geen roofdieren zijn, met de dode dieren en planten, die in de diepte zinken.Toch heerst er geen volkomen duisternis in de diepzee, want vele lagere dieren stralen diffuus licht uit, terwijl andere, zoals vele vissen en inktvissen, lichtorganen bezitten. Er zijn dan ook betrekkelijk weinig blinde vissen in de diepzee, vele hebben juist bijzonder grote ogen. Bij vele vissen zijn de lichtorganen volgens een patroon gerangschikt, dat voor elke soort constant is en verschilt van dat van andere soorten. Waarschijnlijk kunnen soortgenoten elkaar op deze wijze herkennen, wat bij de voortplanting van belang moet zijn. Een geheel andere oplossing van de moeilijkheid, hoe wijfjes en mannetjes elkaar bij het paaien kunnen ontmoeten, vinden wij bij een aantal diepzeevissen, die verwant zijn aan de Zeeduivel (zie vinarmigen) en waar de mannetjes dwergvorm hebben aangenomen en op de huid van de wijfjes zijn vastgegroeid.

Er is weinig beweging in het water van de diepzee, golfslag ontbreekt geheel, zodat zeer teer gebouwde dieren, zoals kiezelsponsen met hun ragfijn skelet, hier kunnen leven. Vastzittende dieren behoeven slechts los verankerd te zijn en vele zijn langgesteeld. Ook het skelet der diepzeevissen is broos en teer. Draadvormig verlengde vinstralen en zweepvormige staarten, die in enigszins woelig water vernield zouden worden, treft men dikwijls bij diepzeevissen aan. De roofvissen in de diepzee hebben veelal een buitengewoon wijde mond en scherpe lange tanden. De prooi van deze dieren is vaak groter dan de dieren zelf en hun maagwand is dan ook bijzonder elastisch. De hoge druk, die in de diepzee heerst, schaadt de dieren niet zolang zij niet in hogere waterlagen terecht komen, want hun inwendige druk is in evenwicht met die van hun omgeving. De temperatuur is laag en constant, zodat de diepzeefauna niet aan temperatuurschommelingen onderhevig is.

Vele diersoorten, die in arctische en antarctische wateren dicht aan de oppervlakte voorkomen, vinden wij in de diepzee van de tropen terug. Dit is verklaarbaar, daar het koude poolwater afstroomt in de richting van de equator en daarbij onderduikt naar de diepzee. De diepzeefauna is nog zeer onvolledig bekend. Dit is wel duidelijk geworden toen Beebe zich in een stalen kogel 800 m diep in zee liet zakken. Door de ruitjes van kwarts in zijn „bathyspheer” aangebracht, zag hij bij zijn zoeklicht talrijke vissen en andere dieren, die volkomen onbekend waren. Met de diepzee-trawl, die over de bodem gesleept wordt, vangt men slechts een klein deel van de fauna. Met netten, die boven de bodem vissen worden goede resultaten verkregen en allerlei dieren buitgemaakt, die aan de bodemnetten ontsnappen.

PROF. DR L. F. DE BEAUFORT

Lit.: H. Pettersson, Rätsel der Tiefsee (Bern 1948) (populair); C. Chun, Aus den Tiefen des Weltmeeres (Jena 1900); W. Beebe, Half Mile Down (London 1935); S. Ekman, Tiergeographie des Meeres, Kap. 12 und 13 (Leipzig 1935).

< >