De vader van het onderzoek der diepzeeafzettingen is Sir John Murray, die de Challenger-expeditie begeleidde en zich later met het bestuderen van een groot aantal bodemmonsters bezig hield. Met Renard gaf hij het Challenger-rapport over de diepzeeafzettingen uit, dat, na 40 jaar, nog steeds als het standaardwerk op dit gebied geldt.
Tot de diepzeeafzettingen rekent men alle bezinkselen, die zich in grotere diepte dan 200 m vormen. Men onderscheidt:1. Terrigeen slik in hoofdzaak bestaande uit materiaal, dat van het land afkomstig is. Bijzondere vormen hiervan zijn:
a. koralligeen slik uit detritus van koraalriffen en van de op riffen levende wezens opgebouwd;
b. vulkanisch slik uit vulkanische producten gevormd.
2. De pelagische afzettingen, die zich ver van het land in diep water vormen, nl.:
a. globigerinen slib, waarvan de schalen van planktonisch levende globigerinen het hoofdbestanddeel vormen;
b.pteropoden slib, waarin pteropodenschalen een belangrijke plaats innemen;
c. diatomeeën slib met diatomeeën;
d. radiolariën slib met radiolariën als meest opvallend onderdeel;
e. rode diepzeeklei, waarin bijna geen herkenbare organische resten worden gevonden.
De laatste drie soorten worden alleen in grotere diepten gevonden (meer dan 4000 m) en zijn gekenmerkt door het ontbreken van koolzure kalk. Hoewel boven gebieden, waar zij zich vormen, ook schalen van globigerinen afgeworpen worden, lossen deze kalklichaampjes op gedurende en direct na het bezinken. De veel zeldzamere radiolariën- en diatomeeënskeletten, die in het globigerinenslib weinig opvallen, kunnen nu in voldoende hoeveelheid aanwezig zijn om karakteristiek te worden. Verder spelen vooral in de rode diepzeeklei de hardste delen van de visskeletten een rol (tanden, vooral van haaien, en gehoorbeentjes), verder het fijnste vulkanische en woestijn-stof, dat tot zeer grote afstanden door de wind vervoerd kan worden, en concreties van mangaanoxyde. Zelfs heeft men er stof, van meteorieten afkomstig, in teruggevonden. Het hoge gehalte aan deze zeldzame bestanddelen is een bewijs, hoe uitermate langzaam deze afzettingen gevormd worden. Men heeft dan ook in oppervlakkige lagen nog resten van reeds lang uitgestorven zeedieren gevonden. Gemiddeld wordt er ca 1 cm diepzeeslib afgezet in 1000 jaar (zie diepzeeonderzoek).
PROF. DR PH. H. KUENEN