(ontleedkunde). De lange pijpbeenderen worden verdeeld in een middenstuk (diaphyse) en twee uiteinden (epiphysen).
Deze onderscheiding is een gevolg van het verbeningsproces. De meeste beenderen en alle lange pijpbeenderen, met uitzondering van het sleutelbeen, worden kraakbenig aangelegd. Het vervangen van het kraakbeen, door been, geschiedt geleidelijk en wordt verbening genoemd.De diaphysen verbenen het eerst en wel grotendeels vóór de geboorte. Kort voor de geboorte verschijnen de eerste verbeningskernen in de epiphysen, zodat in de eerste jaren na de geboorte alle epiphysen geleidelijk aan verbenen.
Tot aan het voltooien van de lengtegroei blijft tussen het been van diaphyse en epiphyse een kraakbeenschijf bestaan, de epiphysaire schijf waar het bot in de lengte kan doorgroeien. Verbeent ook de epiphysaire schijf (18de-21ste jaar) dan is geen verdere groei in de lengte meer mogelijk.
In verband met het aldaar voorkomen van ziekteprocessen noemt men de uiteinden van de diaphyse: metaphysen.
Onder apophysen verstaat men uitsteeksels aan de lange pijpbeenderen, die in de regel voor spieraanhechting dienen. De apophysen verbenen laat, nl. in de puberteit (12de-16de jaar). Zolang het verbeningsproces nog niet voltooid is, zijn de botten ten aanzien van trek en torsie minder weerstandskrachtig (zie been en beenziekten).
DR A. DE FROE