Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

DIAMANT

betekenis & definitie

is de naam van een mineraal, dat uit zuivere koolstof bestaat en in het regulaire stelsel kristalliseert. De naam is van het Griekse adamas (ontembaar) afkomstig en is langzamerhand via ademant en demant in diamant veranderd.

Diamant bezit de grootste hardheid van alle bekende stoffen. In bijzondere exemplaren is hij volmaakt helder, doorzichtig, kleurloos. Hij bezit een hoge lichtbreking (n = 2,418) en een sterke kleurschifting (nG − nB = 0,044). Het soort, gewicht bedraagt 3,50-3,52 en is afhankelijk van insluitsels van lucht of van andere mineralen. De lichtbreking bedraagt voor natriumlicht 2,417 en verandert sterk met de golflengte van het licht, waardoor de sterke kleurschifting (dispersie) ontstaat. Bij een golflengte van 7628 Ångström-eenheden bedraagt de lichtbreking 2,402, bij 5892 Å.E. 2,417 en bij 3969 Å.E. 2,465.Alle genoemde eigenschappen maken, dat diamant als eerste edelsteen gewaardeerd wordt. Ruwe diamant bezit diamantglans, die sterker is dan glasglans. De sterke kleurschifting komt pas door het slijpen te voorschijn en de vorm van de geslepen diamanten wordt zo gemaakt, dat de kleurschifting op maximale wijze tot uiting komt. De schittering ontstaat dus pas door het slijpen. Diamant kristalliseert regulair, waarschijnlijk in de hoogst-symmetrische klasse, de hexakis-oktaëdrische. Sommige kristallen bezitten de vorm van een oktaëder, andere die van een tetraëder. De Zuidafrikaanse diamanten zijn steeds vrij zwevend gevormd uit de oplossing, waaruit zij kristalliseerden en dat geldt ook voor de meeste diamanten van andere vindplaatsen. Uit de wijze van optreden van de Zuidafrikaanse diamanten in kraterpijpen volgt, dat zij uit een magma zijn afgescheiden. Naast de hoofdvorm van diamant, de oktaëder, treden ook andere op: de hexaëder of kubus in Brazilië, dan rhombendodekaëder en voorts ikpsitetraëders en tetrakishexaëders, terwijl hexakisoktaëders in Voor-Indië voorkomen.

Behalve enkelvoudige vormen treden ook tweelingen bij diamantkristallen op, vergroeiingen volgens bepaalde wetten van twee kristallen. Bij diamant zijn tweelingen dikwijls plat en zien er dan uit, alsof twee driehoekige plaatjes op elkaar lagen. Soms is het ene driehoekje 180° gedraaid ten opzichte van het andere en dan ontstaat een stervormige figuur met zes punten. Een zeer belangrijke eigenschap van diamant is de splijtbaarheid, die evenwijdig loopt met de richtingen van de oktaëdervlakken en dus in elk kristal in vier verschillende richtingen aanwezig is, aangezien de acht oktaëdervlakken twee aan twee evenwijdig lopen. Van deze eigenschap wordt gebruik gemaakt voor het kloven van diamant. Het is daarom ook volstrekt niet waar, dat diamant onverwoestbaar zou zijn. Tussen hamer en aanbeeld breekt de diamant in talrijke stukken, die door splijtvlakjes begrensd zijn. De kleur van de diamanten is zeer verschillend. Kleurloos is ongeveer een kwart van de gedolven diamanten, een ander kwart is zeer licht getint, terwijl de helft duidelijk gekleurd is. Nagenoeg kleurloze diamanten met een nauwelijks merkbare blauwe tint zijn bijzonder waardevol. Zuidafrikaanse diamant zweemt veelal naar het geel, soms naar het oranje. De Braziliaanse diamanten zijn groenachtig. Bruine tot rode diamanten zijn zeldzamer, evenals paarse. Tussen kleurloos en zwart komen talrijke grijze schakeringen voor. In Borneo werd betrekkelijk dikwijls zwarte diamant gevonden, iets geheel anders dan de zwarte carbonado van Brazilië. Sterk gekleurde, volkomen heldere diamanten zijn zeldzaam en daarom in mooie kleuren kostbaar (fancy-diamant).

Diamanten werden oorspronkelijk in alle diamantgebieden in alluviale afzettingen, dus in door rivieren afgezette zand- en grintmassa’s, gevonden. Zij werden daaruit door wassen gewonnen, een methode, die op het verschil in soortelijk gewicht van de bestanddelen berust. In Zuid-Afrika werden later de diamant-pijpen ontdekt, kraterpijpen met vulkanische tuf gevuld, waarin hier en daar diamanten liggen. Door denudatie van de kraterpijpen ontstonden de alluviale afzettingen. De vulkanische tuf, die de pijpen vult, heet blue ground (blauwe aarde), die in het bovenste gedeelte door verwering in yellow ground (gele aarde) is veranderd. In deze vulkanische tuf liggen stukken van een basisch stollingsgesteente, Kimberliet. De middellijn van de pijpen schommelt van 25-900 m. Aanvankelijk werden zij in dagbouw ontgonnen, waardoor diepe cylindrische gaten ontstonden, zoals bijv. van de Kimberley-mijn. Later is in sommige pijpen werkelijke mijnbouw uitgevoerd, waarbij de blue ground door galerijen en schachten werd gewonnen.

Vindplaatsen van Diamant met jaar van ontdekking:

1. India - Oudheid
2. Borneo - Middeleeuwen
3. Brazilië - 1720
4. Australië - 1851
5. Zuid-Afrika - 1867
6. Brits Guiana - 1887
7. Zuid-West-Afrika - 1908
8. Belg. Kongo, Angola - 1911
9. Goudkust - 1919
10. Siërra Leone - 1930

Van de oudste tijden af was India het enige bekende diamantland; de eerste diamant zou daar ca 800 v. Chr. gevonden zijn. Borneo schijnt sedert de middeleeuwen ook als zodanig bekend geweest te zijn, ofschoon het nooit een belangrijke productie geleverd heeft. In 1720 werd Brazilië als diamantland ontdekt. Het heeft gedurende lange tijd de wereldmarkt voorzien, totdat in 1867 diamant in Zuid-Afrika ontdekt werd. Tot ca 1940 heeft Brazilië in totaal 18 millioen karaat (van 200 mg) geleverd, tegen Zuid-Afrika 230 millioen karaat. Hier werd de diamant in het begin, evenals elders, in alluviale afzettingen gevonden, maar de grote productie kwam mede uit de mijnbouwkundig ontgonnen diamantpijpen. Sedert 1887 levert Brits-Guyana ook diamant. Maar pas door de ontdekking van alluviale diamantafzettingen in Belgisch Kongo en het aangrenzende gedeelte van Angola in 1911 werd Zuid-Afrika als producent op de achtergrond gedrongen. Samen leveren zij tegenwoordig meer dan ⅘ van de wereldproductie. Wel zijn in Kundelundu-geb. in Katanga vele diamantpijpen gevonden, maar zij bleken zeer weinig diamant te bevatten. Het belangrijkste diamantgebied ligt tegenwoordig om de Kasai, een linkerzijrivier van de Kongo. In 1919 werden in de Goudkust-Kolonie diamanten ontdekt; in 1927 zeer rijke vindplaatsen langs de kust van Klein Namaqualand, ten Z. van de mond van de Oranjerivier, en in 1930 in Sierra Leone, zodat de percentages van de producties der verschillende landen sedert 1911 sterk gewijzigd zijn.

Afrika levert dus ruim 96 pct, de rest van de wereld nog geen 4 pct van de tegenwoordig geproduceerde diamanten. In Suriname zijn nu en dan wel enkele diamanten in alluviale goudafzettingen gevonden, maar niet voldoende om er een bedrijf op te baseren.

DIAMANTWERKERS

(Voor Wereldoorlog II ca 30 000, waarvan 90 pct in Nederland en België)

1942 1943 1944
V.S 1500 1800

Palestina 2500 3000 } 11.000*

Zuid-Afrika 400 550

Groot-Brittannië 300 —

*waarvan 80 pct industrie-diamant en 20 pct edelstenen.

Van de geproduceerde hoeveelheid diamant wordt volgens Schlossmacher de helft als edelsteen gebruikt, de andere helft voor technische doeleinden. Bij het slijpen blijft slechts 40 pct van het gewicht in de geslepen steen over, dus 20 pct van de productie. Volgens Bateman bestaat slechts 5 pct van de totale productie uit ruwe diamant van goede kwaliteit en een gewicht van 2 karaat. Hieruit kunnen jaarlijks ca 100.000 mooie stenen van 1 karaat worden geslepen.

Technisch belangrijke diamantvariëteiten

Volgens Schlossmacher worden alle diamanten, die door slechte kleur, insluitsels, vorm en grootte ongeschikt zijn om tot edelsteen te worden geslepen, verder afval, ontstaan door zagen en slijpen, boort genoemd. De diamantslijpers verstaan onder boort tot poeder gestampte, onzuivere diamant, die gebruikt wordt om diamant te slijpen. F. A. Williams verstaat onder boort („bort”) korrelige vergroeiingen van diamantjes met onzuiverheden (andere mineralen).

Onder ballas (of short bort) verstaat men bolvormige vergroeiingen van talrijke kleine diamantkristallen. Hailstones (hagelstenen) bezitten een gelaagde bouw om een middelpunt, zoals grote, echte hagelstenen.



Carbonado
is een poreuze vergroeiing van zeer kleine diamant-kristallen, die zwart is en uiterlijk enigszins op cokes lijkt. Het geldt als het allerhardste materiaal, kan met diamantpoeder niet geslepen worden, terwijl omgekeerd gewone diamant wel gemakkelijk met carbonado bewerkt kan worden.

Carbonado wordt vrijwel uitsluitend in het district Cincorá in Bahia (Brazilië) gevonden. Voor diamantboren is carbonado het allerbeste materiaal, in kwaliteit volgt daarop ballas en ten slotte gewone diamant.

Nu is de hardheid niet een begrip, dat eenvoudig, natuurkundig gedefinieerd kan worden.

Bij boren wordt geschraapt en, wanneer de boor zeer hard is, maar tevens bros, zullen de scherpe kanten van de boor afbreken, de boor wordt dan bot, schijnbaar minder hard dan een boor, die tevens taai is. Vermoedelijk berust hierop het verschil in technische „hardheid” van carbonado, ballas en gewone diamant. Ten gevolge van de splijtbaarheid zal een diamantkristal eerder bot worden dan een vergroeiing van talrijke kleine diamantoktaëders, want wanneer een kristalletje uit de vergroeiing springt, ligt er onder weer een nieuw met scherpe ribben. Mits dus kleine kristalletjes maar voldoende vast aaneengekit zijn, moet een vergroeiing daarvan minder gauw bot worden dan een enkel kristal.



Grote diamanten

Geen land heeft zoveel grote diamanten opgeleverd als Zuid-Afrika. Terwijl de grote diamanten uit Voor-Indië en Brazilië zo zeldzaam waren, dat zij alle een naam kregen, is dat voor de talrijke grote diamanten van Zuid-Afrika niet meer het geval, de vondsten herhaalden zich te dikwijls om er een bijzondere betekenis aan te hechten. De historisch beroemde diamanten zijn volstrekt niet de grootste en dikwijls niet zo geslepen, als men dat tegenwoordig in verband met de lichtbreking en dispersie zou doen; soms is er zo weinig mogelijk afgeslepen om de steen zo groot mogelijk te houden. De Orlow = Groot-Mogol, ca 1680 in Golconda (Voor-Indië) gevonden, kwam via een Perzische koopman en prins Orlow in 1772 aan Katharina II van Rusland en behoort nu aan de Sovjet-Unie. Het gewicht bedraagt volgens de schatting van Fersman 199,6 karaat van 200 mg. Hoogte 22 mm, breedte 31-32 mm, lengte 35 mm.

De Koh-i-noor, oorspronkelijk op Hindoemanier met zo weinig mogelijk verlies van materiaal geslepen, werd in 1862 door Voorsanger in de slijperij van Coster te Amsterdam in briljantvorm gebracht, waarbij de steen 43 pct aan gewicht verloor. Zijn geschiedenis gaat terug tot 1304. Na in handen van verschillende Indische vorsten te zijn geweest, werd hij in 1850 via de Engelse Oostindische Compagnie aan koningin Victoria geschonken. Hij is nu in het bezit van de koninklijke familie in Engeland, terwijl in de Tower een model er van is tentoongesteld. Hij weegt bijna 109 metrisch karaat (van 200 mg).

De Pitt = Regent werd in 1701 in Partial (Voor-Indië) gevonden. W. Pitt, gouverneur van Madras, kocht hem voor £ 20.400. Ruw bedroeg het gewicht 410 karaat. Pitt liet er een briljant van slijpen van 163⅞ karaat en verkocht hem in 1717 aan de hertog van Orléans, regent van Frankrijk, voor £ 135.000. Lengte 30 mm, breedte 25, hoogte 19. Hij bevindt zich in de Apollo-galerij van het Louvre in Parijs.

De Sancy (53¾ karaat) is misschien door Lodewijk van Berchem uit Brugge voor Karel de Stoute geslepen. Van zijn lijk werd hij in 1477 na de slag bij Nancy gestolen. Na vele wederwaardigheden kwam hij, volgens de Karakorum-reiziger dr Ph. C. Visser, in het bezit van de Maharadja van Patiala.

De Florentijner weegt 137,27 metr. karaat en bevindt zich in de Wiener Hofburg. De Nizam weegt 277 karaat en is in het bezit van de Nizam van Haiderabad.

Uit Voor-Indië stamt ook de saffierblauwe diamant van Hope, een briljant van 44½ karaat, die in 1830 voor £ 18.000 door de bankier Hope in Londen gekocht werd. Vermoedelijk is het een stuk van de in 1792 gestolen en nooit teruggevonden blauwe diamant uit de Franse kroonschat. In 1867 werd deze steen naar Amerika verkocht, in 1908 betaalde Habib Bey er £ 80.000 voor, maar in 1909 werd er op een auctie in Parijs slechts £ 16.000 voor betaald, terwijl hij in 1911 weer £ 60.000 opbracht bij de verkoop aan E. M’Lean. Aan deze blauwe diamant zijn talrijke legenden verbonden van een steen, die ongeluk brengt.

Uit Brazilië is de Zuidster afkomstig, die in 1853 in Bagagem (Minas Geraes) gevonden werd en 261,88 metr. karaat woog. Hij werd in Amsterdam tot een volmaakte briljant van 125½ karaat geslepen en bevindt zich in het bezit van de Gaikwar van Baroda.

Veel grotere diamanten werden in Zuid-Afrika gevonden. In 1893 de Excelsior in Jagersfontein met een gewicht van 995,2 metr. karaat. In 1904 werd hij bij Asscher in Amsterdam bewerkt. Er werden talrijke stenen uit geslepen, waarvan de grootste 69,68 metr. karaat weegt.

Het totaal gewicht aan geslepen stenen bedroeg 373,75 metr. karaat, dus 37½ pct van het ruwe gewicht. De Jubilee werd in 1895 in Jagersfontein gevonden en woog 650,80 metr. karaat, hij werd in Amsterdam bewerkt in 1896 en 1897 tot een steen van 245,35 metr. karaat.

Verreweg de grootste van alle ooit gevonden diamanten is de Cullinan, genoemd naar de president van de Premier-mijn, waar hij in de Yellow Ground gevonden werd. Het gewicht bedroeg 3106 metr. karaat. Later is hij Ster van Afrika genoemd, op wens van koning George V. Aan één zijde was hij begrensd door een groot plat vlak, een splijtvlak, zodat de rest van dit kristal nog in de aarde verborgen moet zijn. De Transvaalse regering kocht hem voor £ 150.000 en schonk hem in 1907 aan koning Edward van Engeland. In 1908 werd hij door de firma Asscher in Amsterdam bewerkt. Er werden twee grote stenen, de Cullinan I en II, 7 middelmatig grote en 96 kleine briljanten uit geslepen, in een totaal gewicht van 1063,65 metr. karaat, of 34¼ pct van het oorspronkelijk gewicht. Cullinan I is in de scepter, Cullinan II in de kroon geplaatst.

PROF. DR B. G. ESCHER

Lit.: K. Schlossmacher, Edelsteinkunde (Leipzig 1932); J. R. Sutton, Diamond (London 1928); A. F. Williams, The Genesis of the Diamond (2 din, London 1932); W. C. B. Koolhoven, Het primaire diamantvoorkomen in Zuid-Borneo (De Mijningenieur 1933); A. M. Bateman, Economie Mineral Deposits (New York 1942).

< >