Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

Deviezenregime

betekenis & definitie

Het bezit aan buitenlandse betaalmiddelen in de ruimste zin is voor ieder land nodig voor de afwikkeling van zijn verkeer met het buitenland. Betaling dient plaats te vinden voor de ingevoerde goederen, de genoten dienstprestaties en rente en aflossing der in het buitenland opgenomen credieten, terwijl uit prestaties in omgekeerde zin buitenlandse betaalmiddelen ter beschikking komen.

Het resulterende overschot of tekort dezer betalingsbalans werd onder vigueur van de gouden standaard in beginsel met goud gesaldeerd, terwijl in de reserves der centrale banken niet zelden deviezen in de plaats van goud werden gebezigd, onder meer op grond van de rente, die van het deviezenbezit kon worden gemaakt.Het opgeven van de gouden standaard behoeft niet met het invoeren van deviezencontrôle gepaard te gaan. Het is mogelijk om, nadat de inwisselingsplicht opgeheven en een gouduitvoerverbod ingevoerd is, de valuta te laten „zweven”. Daarbij wordt aan de wisselkoersen vrije loop gelaten — waarbij te grote fluctuaties eventueel getemperd worden door het ingrijpen van een egalisatiefonds — uitgaande van de gedachte, dat hierdoor de voorwaarden voor het herstel van het verbroken evenwicht in de betalingsbalans automatisch zullen intreden. Deze politiek werd o.a. door Engeland en Nederland gevolgd van het loslaten van de gouden standaard tot het uitbreken van Wereldoorlog II. Voor de aan Wereldoorlog II deelnemende landen was het invoeren van deviezencontrôle — een maatregel, waartoe Duitsland reeds in 1931 als gevolg van het plotseling terugtrekken van door het buitenland verleende korte credieten overging — als regel onvermijdelijk. Na het einde der vijandelijkheden bleek de ontwrichting der betalingsbalansen van dien aard te zijn, dat aan opheffing van het deviezenregime in het algemeen niet kon worden gedacht. Deviezencontrôle is het geheel van maatregelen, dat gericht is op het totstandbrengen van het evenwicht der betalingsbalans door regeling, van overheidswege, van het betalingsverkeer met het buitenland. Zij komt neer op monopolisering van de handel in en rantsoenering van de vraag naar buitenlandse betaalmiddelen en kan o.m. worden aangevuld door maatregelen tot mobilisering van uit het verleden stammende buitenlandse vorderingen of andere activa.

Evenals in de meeste andere landen, die een deviezenregeling bezitten, werd het ook in Nederland na de bevrijding noodzakelijk geoordeeld aan de centrale bank de uitvoering der deviezenvoorschriften op te dragen en derhalve te breken met de tijdens de bezetting bestaande toestand, waarbij de uitvoering der deviezenmaatregelen grotendeels bij een afzonderlijke, onder de minister van Financiën ressorterende, stichting, het Deviezeninstituut, berustte. Dienovereenkomstig delegeerde de minister van Financiën reeds spoedig na de bevrijding aan De Nederlandsche Bank de bevoegdheid tot het verlenen van ontheffing van de verbodsbepalingen, neergelegd in het Besluit Deviezen-Blokkering, waarbij de Londense regering conservatoire maatregelen had vastgelegd.

Volgens het Deviezenbesluit-1945 berust het algemeen deviezenbeleid bij de ministers van Financiën, van Economische Zaken, van Buitenlandse Zaken, van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening en van Overzeese Gebiedsdelen, die hun bevoegdheden hebben overgedragen aan een commissie van vertegenwoordigers (Deviezencommissie), van welke commissie ieder der genoemde ministers alsmede de president van De Nederlandsche Bank een lid benoemt. De voorschriften en verbodsbepalingen, die het Deviezenbesluit inhoudt, zijn uiteraard algemeen gehouden en laten derhalve geen recht wedervaren aan de bijzondere eisen en belangen van alle geledingen van het economisch bestel, waarmede bij de toepassing van het gebonden deviezenverkeer zoveel mogelijk rekening dient te worden gehouden. Daarom is bepaald, dat de genoemde ministers en De Nederlandsche Bank aanvullende bepalingen in uitvoeringsvoorschriften mogen geven. Van deze verordenende bevoegdheid is een ruim gebruik gemaakt in de vorm van ministeriële deviezenbeschikkingen en door de Bank uitgevaardigde deviezenbekendmakingen.

Met de uitvoering, voor rekening en risico van de Staat, van de regeling van het deviezenverkeer is De Nederlandsche Bank belast. Het aan de deviezenreglementering inhaerente monopolie voor de handel in deviezen berust bij de Bank, die de desbetreffende bemoeiingen ten dele heeft toevertrouwd aan de daartoe door haar gemachtigde deviezenbanken. De contrôle op de in- en uitvoer en de afgifte van de vergunningen, die vereist zijn om de met de in- en uitvoer samenhangende betalingen te mogen doen of ontvangen, is door De Nederlandsche Bank gedelegeerd aan de Centrale Dienst van In- en Uitvoer, die op zijn beurt zijn bevoegdheden voor een belangrijk deel heeft overgedragen aan Rijksbureau’s. De afgifte van de overige vergunningen tot het aangaan van overeenkomsten en het verrichten van handelingen, waarvan op grond van het Deviezenbesluit-1945 vergunning vereist is, berust vrijwel geheel bij De Nederlandsche Bank.

Van de vorderingsbevoegdheid is tot dusverre gebruik gemaakt met betrekking tot de volgende waarden, toebehorende aan ingezetenen: goud en buitenlandse betaalmiddelen in binnen- of buitenland, vorderingen op de V.S., het Verenigd Koninkrijk, België, Luxemburg, de Scandinavische landen en Zwitserland, en bepaalde Belgische, Amerikaanse en Canadese effecten.

De restricties met betrekking tot de besteding der ter beschikking komende deviezen bestaan in verbod van kapitaalverplaatsing naar het buitenland en rantsoenering van de voor de betaling van goedereninvoer, kapitaalopbrengsten en dienstverlening te gebruiken deviezen volgens prioriteitsschema’s, gebaseerd op de urgentie der te betalen prestaties voor de wederopbouw van Nederland. Dit brengt mede, dat voor minder urgente doeleinden zoals toerisme, invoer van luxe-artikelen en ondersteuningen boven bepaalde maxima geen deviezen kunnen worden toegewezen. Het totstandkomen van handelsovereenkomsten en monetaire accoorden met verschillende Europese landen heeft de mogelijkheid geopend om, door vergroting van het onderlinge handelsverkeer, de deviezenrantsoenering te verzachten en in bepaalde gevallen wederzijdse overmaking van kapitaalopbrengsten of, op beperkte schaal, toerisme toe te staan.

De resultaten van het deviezenbeleid komen tot uitdrukking in de samenvatting van de saldi der voornaamste posten van de betalingsbalans van Nederland voor 1947 en 1948 (in millioenen guldens).

Uit deze cijfers blijkt, dat het totale deficit op de betalingsbalans van ƒ 2757 millioen in 1947 tot ƒ 1585 millioen in 1948 kon worden gereduceerd en dat, mede dank zij de ontvangen Marshallhulp en het aangaan van particuliere verplichtingen in het buitenland — o.a. door deelneming van buitenlanders in Nederlandse ondernemingen —, voor de dekking van dit tekort een vermindering van de opgenomen credieten met ƒ 720 millioen, van de liquidatie der buitenlandse activa van ƒ 698 millioen en van de opoffering van goud van f 267 millioen mogelijk was.

DR F. H. REPELIUS

Lit.: H. Luckas, Theorie der Devisenzwangswirtschaft (Jena 1940); F. H. Repelius, De deviezenpolitiek van DeNederlandsche Bank, in Economische opstellen aangeboden aan Prof. F. de Vries (Haarlem 1944); S. Korteweg en F. A. G. Keesing, Het moderne geldwezen (Amsterdam 1945); H. Zoetewey, De dollarschaarste in West-Europa (Leiden 1949); Jaarverslagen van De Nederlandsche Bank; Nota’s van de minister van Financiën aan de Voorzitter van de Tweede Kamer inzake de deviezenpositie.

Sinds 1914 heeft de goudpariteit van de Belgische frank verscheidene wijzigingen ondergaan. Deze aanpassingen waren het gevolg van de Wereldoorlogen I en II en van de wereldcrisis van 1930. De gouden standaard, in principe althans, is echter steeds van toepassing gebleven, al werd op sommige ogenblikken de goudinwisselbaarheid van de biljetten van de Nationale Bank van België geschorst.

Van Sept. 1944 tot Sept. 1949 was de toestand de volgende: bij besluitwet van 1 Mei 1944 (verschenen in het Staatsblad van 5 Sept. 1944) werd het koninklijk besluit d.d. 31 Mrt 1936 houdende vaststelling van het goudgewicht van de frank ingetrokken; bij een andere besluitwet van 1 Mei 1944 werd de Belgische frank onrechtstreeks aan het goud verbonden door zijn pariteit t.o.v. het pond sterling. De berekening van de goudpariteit van de frank geschiedde als volgt: 176,625 B.fr. = £ 1 = $ 4,03 en één oz. troy fijn goud = $ 35. De officiële goudpariteit van de Belgische frank was dus 0,0202765 g fijn goud of 49.318,08 B.fr. voor één kg goud. Deze situatie werd bekrachtigd door de officiële mededeling van de pariteit van de Belgische frank aan het Internationaal Monetair Fonds te Washington einde 1946.

Ten gevolge van de devaluatie van het pond sterling op 18 September 1949, werd de koers van de dollar op 22 Sept. 1949 vastgesteld op 50 B.fr. Deze nieuwe koers brengt de goudpariteit van de Belgische frank op 0,0177734 g fijn goud en de prijs van één kg goud op 56.263,80 B.fr.

Anderzijds blijft de goudinwisselbaarheid van de biljetten van de Nationale Bank van België nog steeds geschorst in uitvoering van een besluitwet van 10 Mei 1940.

Volgende tabel geeft de goudpariteit aan van de Belgische frank in 1913; na de stabilisatie van 1926; de devaluatie van Mrt 1935 en de aanpassingen van Oct. 1944 en van Sept. 1949:

GOUDPARITEIT VAN DE BELGISCHE FRANK

1913 0,290323 g fijn goud
26 Oct. 1926 0,0418422 ” ” ”
31 Mrt 1935 0,0301264 ” ” ”
5 Oct. 1944 0,0202765 ” ” ”
22 Sept. 1949 0,0177734 ” ” ”

Ten gevolge van de economische uitputting van het land tijdens de Duitse bezetting (Mei 1940 - Aug. 1944) en om een rationele aanwending van de beschikbare reserves aan goud en aan deviezen te verzekeren, bleek het onontbeerlijk op het ogenblik van de bevrijding, in Sept. 1944, de deviezencontrôle in te voeren. Reeds in 1919, 1920 en 1923 waren sommige contrôle-maatregelen van toepassing geweest, o.m. wat betreft de metalen munten, de vreemde munten alsmede het goud en het zilver en bepaalde in- en uitvoerverrichtingen. Deze fragmentarische maatregelen bleven van kracht tot 1927, echter zonder werkelijk resultaat. Bij de devaluatie van 1935 werden door koninklijke besluiten 141 en 142 van 17 Mrt 1935, voor een korte periode, al de verrichtingen in deviezen onderworpen aan de contrôle van de Centrale Wisseldienst. Kort na de bevrijding van Sept. 1944 hebben een Belgische besluitwet van 6 Oct. 1944 en een Groothertogelijke besluitwet van 10 Nov. 1944 de algemene principes vastgesteld van de gemeenschappelijke deviezencontrôle van de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie. Andere besluitwetten, van 6 Oct. 1944 voor België en van 20 en 23 Juli 1945 voor Luxemburg, hebben de eerste reglementeringen ingevoerd en hebben de uitvoering van de deviezencontrôle opgedragen aan een nieuwe gemeenschappelijke instelling met rechtspersoonlijkheid: het Belgisch-Luxemburgs Instituut voor de Wissel (B.L.I.W.).

In het raam van de algemene economische politiek en van de deviezenpolitiek van beide regeringen en in overleg met de ministers van Financiën en met de Nationale Bank van België heeft het B.L.I.W. een dubbele opdracht gekregen: enerzijds, een gedetailleerde deviezenreglementering uit te werken en regelmatig aan de omstandigheden aan te passen; anderzijds, de uitvoering er van te verzekeren, inclusief de opsporing en de vaststelling der overtredingen. De administratieve arbeid in verband met deviezencontrôle, deviezenvergunningen en overtredingen werd door het B.L.I.W. overgedragen aan de Nationale Bank van België. Het Instituut heeft dus geen eigen diensten, personeel of kantoor; het bestaat enkel uit een Raad, die de principes van de deviezen-politiek uitwerkt en de uitvoering er van controleert. De Raad van het B.L.I.W. wordt voorgezeten door de gouverneur van de Nationale Bank van België, en is bovendien als volgt samengesteld: een directeur van de Nationale Bank van België, de voorzitter van de Bankcommissie, één vertegenwoordiger van het ministerie van Financiën, één vertegenwoordiger van het ministerie van Koloniën, twee personen door de minister van Financiën benoemd en één regeringscommissaris.

Meestal worden de deviezenverrichtingen door de erkende banken en de gemachtigde wisselagenten uitgevoerd onder toezicht van het B.L.I.W. en in het kader van zijn reglementen en algemene vergunningen. De handelsverrichtingen anderzijds zijn onderworpen aan de contrôle van de Belgisch-Luxemburgse Dienst voor Contingenteringen en Vergunningen die de in- en uitvoervergunningen verleent.

In de eerste jaren na 1944 werd geleidelijk een volledig stelsel van reglementen en van algemene vergunningen uitgewerkt, van toepassing op de gewone handels- en financiële verrichtingen. De verrichtingen, die buiten de vastgestelde algemene voorwaarden vielen, bleven aan voorafgaande goedkeuring onderworpen.

Dank zij het geleidelijk herstel van het evenwicht van de betalingsbalans van België konden van 1947 af de formaliteiten van de deviezencontrôle vereenvoudigd worden door de uitbreiding van het stelsel der algemene vergunningen, terwijl de beperkingen inzake internationale betalingen aanmerkelijk werden verzacht, zelfs wat betreft het kapitaalverkeer. In 1949 is de contrôle van de handelstransacties en van de deviezenverrichtingen voor een groot deel herleid tot een contrôle a posteriori. Het merendeel van de in- en uitvoerverrichtingen valt onder het stelsel van de „aangiftevergunning”. In zake niet-commerciële verrichtingen, afgezien van sommige speciale gevallen o.m. in het kapitaalverkeer, bestaat er ook een grote vrijheid. De nog bestaande beperkingen zijn in verband te brengen met de internationale verplichtingen van België, nl. in zake handels- en betalingsaccoorden en met de noodzakelijkheid het behoud van het evenwicht der betalingsbalans te verzekeren, o.m. door een zekere contrôle van sommige kapitaalbewegingen. Om het betalingsverkeer met het buitenland te vergemakkelijken, heeft België met een aantal landen, ongeveer dertig einde 1949, betalingsovereenkomsten aangegaan. De uitvoering van deze overeenkomsten wordt door de Nationale Bank van België verzekerd voor rekening en op risico van de Belgische Staat.

In de jaren 1947 en 1948 heeft België aanzienlijke voorschotten verleend aan vreemde landen, zoals blijkt uit de cijfers der vorderingen. In het kader der betalingsaccoorden was België in 1948 gemiddeld netto-crediteur voor een bedrag van ca 10 milliard B.fr.

De sterke deviezenpositie van België kan verklaard worden door de gunstige ontwikkeling van de betalingsbalans in de laatste jaren.

PROF. DR J. E. MERTENS

Lit.: Verslagen van de Nationale Bank van België en van het Belgisch-Luxemburgs Instituut voor de Wissel; „Aantekening van de internationale transacties en opstelling van de betalingsbalans der Belgisch-Luxemburgse Economische Unie voor 1947” en „De betalingsbalans van de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie over het jaar 1948” in Tijdschr. Doc. en Voorlichting Nat. Bank België April en September 1949; F. Baudhuin, Code économique et financier (Bruxelles 1942); Balance of payments yearbook (I.M.F., Washington 1949).

< >