Frans dichter (Belfort 22 Mrt 1879 - Maisons-Alfort 12 Juni 1913), had een moeizaam leven, vooral door de hardnekkige wijze, waarop het lot hem in zijn maatschappelijke carrière achtervolgde. Te fijngevoelig om zich als surveillant te handhaven, te woelig Dreyfusard om niet bij het onderwijs te worden ontslagen, te anti-militaristisch om de kazerne niet als gevangenis te zien, vond zijn leven een vrijwillig einde door de verdrinkingsdood in de Marne, een lijdensweg, voor slechts enkele maanden onderbroken door het ongestoord genieten tijdens een reis naar Italië.
In zijn werk is hij eerst een te slaafs navolger van Verlaine, maar vindt dan zijn eigen weg in de in strenge vorm gegoten reisimpressies uit Italië, om te eindigen als de zuivere dichter van de verzen uit de laatste jaren, waarin hij zonder sentimentaliteit zijn misère maar ook zijn trouw aan het dichterideaal belijdt.DR R. WIARDA
Bibl.: Vers la Vie (1904); La Lumière natale (1905, nouv. éd. 1922); Poésies, 1905 (1906); Régner (1913), met inleiding van L. Pergaud; Œuvres (1929); Poèmes 1898-1912 (1939), met voorbericht van G. Duhamel; Lettres de L. D. (1930), p.p. E. Chatot.
Lit.: L. Bocquet, L. D., roi de Chimérie (Paris 1930); G. Mauntz, L. D. 1879-1913, sein Leben und sein Dichten, diss. Velbert (1932); M. Favone, Le poète L. D. (Paris 1939) ; Bull, de la Soc. des Amis de L. D. (sedert 1927).